Essay over poëzie
Joris Lenstra
Hieronder volgt een essay uit een recente essaybundel van Joris Lenstra over poëzie: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat.’
In deel 1 hebben we het gehad over het poëtische effect van een gedicht: over zijn kwaliteiten om de lezer een ‘gelogen’ werkelijkheid voor te spiegelen. Het opwekken van zo’n poëtische belevenis is maar ten dele het verhaal van de poëzie. Een andere benadering is om poëzie naast proza te leggen en door vergelijking te zien wat er eigen is aan de poëzie. Er is immers meer duidelijkheid over wat proza inhoudt.
Poëzie is vaak korter dan proza. Meestal wel, maar niet altijd. Een korte tekst kan ook een verhaal zijn, zoals bij Kafka. Of verworden tot het hybride prozagedicht, zoals bij Baudelaire in zijn ‘Le Spleen de Paris’. Er moet meer aan de hand zijn. Poëzie is moeilijk en je moet ze vaak herlezen. Dat is evenmin waar. Er is ook ‘light verse’ dat, hoewel niet door iedereen even hogelijk gewaardeerd, wel eerder tot poëzie dan tot proza gerekend zal worden. Poëzie is muzikaler dan proza. Whitman noemde zijn fraaie cyclus ook Song of Myself. De orale oorsprong van de poëzie is nauw verwant aan die van de muziek. De strakke poëzievormen die vroeger in zwang waren – en die inmiddels onder de trein van de moderne tijd gesneuveld zijn – hadden een duidelijke reden. Zij verhieven de tekst van het proza naar de muzikalere poëzie. De klassieke alexandrijn, het romantische sonnet — zij stelden doelbewust hoge eisen aan de muzikaliteit van de gebruikte tekst. Het ritme stond vast, de lettergrepen moesten strak geteld worden en met name de rijmvormen aan het einde van iedere zin waren van belang. Nog steeds worden in songteksten dezelfde strakke regels toegepast. Eén lettergreep te veel en de zanger moet zich er met kunst- en vliegwerk doorheen zingen.
Leg echter een reeks gedichten naast een serie songteksten en het wordt duidelijk dat poëzie meer wil zijn dan woorden, gezet in een goede muzikale setting. Die pretentie is tevens mede debet aan het ontstaan van wat wij nu het ‘vrije vers’ noemen — een term overigens die in hoge mate nietszeggend en zelfs misleidend is. In songteksten komen vooral ritmische en melodische (toonzetting) elementen aan bod. Niet toevallig behelst het ritmische aspect het fysieke, zelfs seksuele, van de mens. En het melodieuze spreekt vooral het emotionele van de mens aan. Maar, en daarin blinkt de poëzie uit: er is ook de harmonische component, gekoppeld aan het rationele. Die bevindt zich in de samenhang van het geheel. Bij muziek komt de harmonie voort uit het samenspel van instrumenten, waarvan de stem deel uitmaakt. De poëzie kent echter alleen woorden. Vandaar dat een gedicht meer beladen moet zijn dan een songtekst. Het gedicht moet datgene in zijn eentje doen waar de zanger ook zijn bandleden voor heeft.
Welke talige middelen heeft de poëzie hiervoor ter beschikking? Ik heb al het ritme genoemd, ‘metrum’ in jargon. Dit bestaat grofweg uit beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Zo legt niet iedereen op dezelfde plek in een zin de klemtoon en is niet iedere klemtoon gelijk in lengte en zwaarte. Grosso modo is er in een tekst wel een groot aantal beklemtoonde en onbeklemde lettergrepen aanwijsbaar. Wanneer een gedicht hardop voorgelezen wordt, ontstaat er soms een bepaalde cadans. Deze cadans wordt veroorzaakt door het ritme van de tekst: door de nadruk die langer beklemtoonde lettergrepen opeisen en door de snelheid die onbeklemtoonde lettergrepen meegeven. Op deze manier is het mogelijk om in een tekst een bepaalde dynamiek te duiden.
Vroeger werd er vooral een regelmatig ritme gehanteerd. De jambische versmaat is waarschijnlijk de bekendste. Deze bestaat uit een onbeklemde lettergreep, gevolgd door een beklemtoonde. Deze versvoet wordt vervolgens continu herhaald en levert iets op als: ‘En denkend aan de dood kan ik niet slapen’. De dichter kan vervolgens op subtiele wijze hiervan afwijken. Doordat de vroegere lezer deze regelmaat verwachtte, zoals wij nu het vrije vers verwachten, werden afwijkingen snel begrepen en dientengevolge geapprecieerd. Zo volgden beklemtoonde lettergrepen elkaar op het dramatische hoogtepunt op, om een bombastisch effect teweeg te brengen. Of werden bepaalde bewegingen in de tekst benadrukt: het deinen van golven, het galopperen van paarden. Het was aan de kunde van de dichter om hier vrijelijk mee te variëren.
Naast ritme is er het rijm, waarvan de bekendste vormen zijn: eindrijm, binnenrijm, alliteratie en assonantie. Ik wil niet bij alle varianten stilstaan, maar enkele effecten aangeven. Eindrijm heeft een concluderend karakter en geeft aan dat iets is afgerond. Zo sluit een goedgekozen laatste rijmwoord het gedicht af, al dan niet met een ‘pointe’. De limerick is hier een zeer goed voorbeeld van: deze dichtvorm teert volkomen op het verrassende eindwoord. De meest voorkomende varianten in eindrijm zijn het kruisrijm en het omarmend rijm. Bij omarmend rijm zijn het de eerste en de laatste regel van een strofe die rijmen. Bij kruisrijm kruisen de rijmende regels elkaar. De effecten zijn navenant. Tot slot is er nog het mannelijke of vrouwelijke eindrijm, afhankelijk van het al dan niet beklemtonen van de laatste lettergreep. Binnenrijm wordt vooral gebruikt om de tekst gemakkelijker in het gehoor te laten liggen. Evenals het eindrijm zorgt het ervoor dat de tekst beter te onthouden wordt. Bij alliteratie wordt de beginletter van een woord herhaald, met als effect dat de tekst verspringt - als het ware een klein huppeltje maakt - en ook dat deze wat meer gedragen en plechtiger klinkt. Bij assonantie wordt een klank herhaald, wat een grotere samenhang verleent aan de tekst. Het bombastische effect van de gekozen klank wordt zo tevens versterkt. Het geeft de tekst een bepaalde klankkleur. Denk bijvoorbeeld aan de donder die eraan komt met zijn: rommerdebommerdebom.
Ik vind zelf het volgende stuk uit Coleridge/Wordsworth’s ‘The Rime of the Ancient Mariner’ een fantastisch voorbeeld van de muzikale mogelijkheden van de taal:
The fair breeze blew, the white foam flew, The furrow followed free: We were the first that ever burst Into that silent sea.
De wind blaast het bootje voorspoedig vooruit met de vele f’en en b’s. In de ‘urst’-klank van ‘first’ en ‘burst’ klieft de boeg zich door de opspattende golven. En de onheilspellende ’s’-klankherhaling van ’silent sea’ vertelt eigenlijk alles. Luisteraar, wees stil en luister! Er is onheil op komst!
Maar ook op een kleiner niveau heeft de tekst zijn eigen muzikaliteit. Ieder woord, en zelfs iedere lettergreep, heeft zijn eigen klank en kleur en wordt op een eigen manier uitgesproken. Vaak bestaat er een relatie tussen de manier waarop een woord klinkt en zijn betekenis, zoals ‘traag’, waarbij de beklemtoonde lange ‘a’ het woord langer in de mond houdt. Aangezien deze effecten vaak niet of nauwelijks bewust gehoord worden, kunnen ze worden versterkt door het gebruik van herhalingen, zoals in de bovenstaande voorbeelden van rijm. Het summum van deze muzikaliteit van het woord is de ‘onomatopee’, de term voor een kunstige weergave in een of meerdere klanken van een woord of beweging. Het schrijven en horen hiervan vergt de nodige vaardigheid, zoals dit fraaie voorbeeld laat zien, waarin Keats het sluiten (’look’), persen (’watchest’) en stromen van het sap (’oozings hours by hours’) van een fruitpers in klank vervat:
‘Or by a cyder-press, with patient look, Thou watchest the last oozings hours by hours’
Nodeloos te vermelden dat in een muzikaal goed gedicht verschillende elementen hiervan vaker zullen terugkeren.
In het ‘vrije vers’ kan er zelfs vrij en naar hartenlust mee gevarieerd worden. Het van tevoren bepaalde metrische stramien ontbreekt immers. Maar, zoals Goethe al betoogde met zijn ‘in de beheersing toont zich de meester’, het wordt de dichter van het vrije vers eigenlijk bijzonder moeilijk gemaakt. Hij moet zich de beheersing zelf volledig meester maken. Vandaar dat eigenlijk iedere grootse dichter zijn eigen ‘vrije vorm’ ontdekt. Maar het ontbreekt de luisteraar van het ‘vrije vers’ ook aan de handvatten die de klassiek geschoolde luisteraar wel had. Vervreemd als wij zijn van het woord, en gehersenspoeld door het beeld, is het voor ons zeer moeilijk tot nagenoeg onmogelijk om de muzikale subtiliteiten in een tekst meteen te kunnen doorgronden en waarderen. Ons oor is er niet meer aan gewend. We kunnen ze het beste vinden – zeker in het begin – door het metrum schematisch uit te schrijven, om zo op papier te zien wat in andere tijden nog gehoord kon worden.
Het is een publiek geheim dat poëzie niet met het oog of met het verstand geschreven wordt, maar met het oor. Beelden en woordgrappen verdwenen vaak even snel als ze effect sorteren. Maar wie zich durft te wijden aan de muzikaliteit van de taal, ontdekt een wereld van verschil.
Lees maar, er staat niet wat er staat.
Essays over poëzie door Joris Lenstra
Voor een interview met Joris Lenstra zie: Interview-Joris-Lenstra