Boekfragment 'Nooit meer vioolspelen'
Het dode kindje, Hans Troost
Diezelfde avond belt mevrouw Deluchi: ‘De piano is niet goed gestemd!’
Johan van Vuuren herinnert zich de vooroorlogse piano van mevrouw Deluchi: het roodbruine kastwerk, met hier en daar opgebold fineer en achter de snaren witte stofsporen van DDT. In de strijd tegen de motten waren die daar ooit achtergelaten door met een dot tegen de snaren aan te slaan. De piano stond ingebouwd tussen een berg speelgoed en een boekenkast vol stichtelijke kinderboeken.
De piano was enkele jaren niet gestemd geweest. De muffe lucht van de piano… en de lucht van wasgoed. Johan ziet de vijf maanden zwangere mevrouw Deluchi weer voor zich, een energieke jonge vrouw met een openhartige en positieve houding. Ze had die middag voor hem koffie gezet, ook al had ze haar handen vol aan wasgoed, luiers en kinderen. Hij had niet geteld hoeveel kinderen er in huis rondliepen,
maar het waren er veel. Allemaal met namen uit het Oude Testament, zoals Mozes, Sara en Samuel. Het merk van de piano ‘Adam’ paste goed in het decor.
’ Wie is dat?’, had de kleine Samuel gevraagd, toen Johan een borstbeeld van de piano gehaald had om de klep open te kunnen zetten.
‘Dat is Beethoven.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat kun je zien aan zijn wilde haar.’
‘Waarom heeft hij wild haar?’
‘Omdat hij een kunstenaar is, een componist.’
‘Bent u ook een kunstenaar? U heeft ook wild haar.’
‘ Zoiets, maar dan hiermee,’ had Johan gezegd, zwaaiend met zijn stemhamer.
Blijkbaar tevreden met het antwoord was Samuel de kamer uitgelopen.
‘Wat is er precies mis met de stemming?’, vraagt Johan.
‘ Nou…eh, hij is wel goed gestemd,’ vervolgt mevrouw Deluchi, ‘de piano was echt vals en dat is nu wel beter, maar sommige intervallen zijn nu niet meer zo mooi als eerst.’
Het schiet Johan te binnen dat de grote terts op de centrale ‘c’ volkomen rein was geweest.
‘Wanneer klinkt hij niet meer zo mooi?’
‘ Er is een psalm, die ik graag speel en die altijd heel mooi klonk, maar die klinkt nu niet meer goed.’
‘En is dat een psalm die in de toonsoort c-groot staat?’
‘Eh, ja.’
‘ Zoals ik de piano vanmorgen aantrof was de grote terts in het c-akkoord rein. Dat klinkt heel mooi. Zingend heeft bijvoorbeeld iedereen de neiging om alle intervallen rein te maken. Maar dat is niet zoals de piano gestemd moet worden.’
‘ Kunt u het toch niet terugstemmen zoals het was? Want dit vind ik echt niet om aan te horen.’
‘ Op zich kan dat wel, maar als je alle intervallen van één toonladder zuiver stemt dan worden de andere toonladders vals. Dat is een probleem bij het stemmen dat de oude Chinezen en Pythagoras al door hadden. Zoals de piano de laatste paar honderd jaar gestemd wordt, is een soort gemiddelde, waarbij de valsheid verdeeld is tussen alle toonsoorten.’
‘Dat kan wel zijn, maar ik vind dat niet mooi.’
‘ Nee, ik vind het ook niet mooi. Als ik viool speel kan ik wel echt reine intervallen maken. Maar die zuiverheid zit nu eenmaal niet in de pianostemming. Ik vind het vervelend voor u, maar u heeft zo veel gevoel voor zuiverheid, dat de piano door de mand valt.’
‘Goed, dan zal ik er maar mee moeten leven, denk ik.’
‘ Ja, helaas, maar zingen kunt u wel altijd zuiver blijven doen.’
‘Oké, dan wens ik u verder een goedenavond.’
‘Goedenavond.’
Een half jaar later draait de rode stadsbus weer door de stad op weg naar de familie Deluchi. Van Hollands Spoor naar één van de betere wijken. Johan geniet na het uitstappen van de lucht van vers gemaaid gras, terwijl de bus verder dreunt langs de sportvelden, die ingesloten liggen tussen statige etagewoningen uit de jaren ’30. De bel klinkt ver weg. Even later springt de deur open.
‘ Wie is daar?’, klinkt een onbekende vrouwenstem van boven aan de trap.
‘De pianostemmer.’
‘ U kunt niet boven komen. Mevrouw zegt dat het vandaag niet kan. Belt u morgen maar voor een nieuwe afspraak.’
‘Ik kan ook de deur achter me dichttrekken als ik klaar ben’, zegt Johan,
‘of misschien vanmiddag…’
‘U moet nu gaan! We moeten straks naar een begrafenis.’
Johan sluit de voordeur achter zich en gaat op weg naar zijn volgende afspraak: twee piano’s stemmen in de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, een paar straten verder. Hij zet er flink de pas in, want het regent zachtjes. Hij trekt de schouderriemen van de rugtas met gereedschap strakker aan zodat de tas wat minder slingert. Zijn haar is zo nat geworden dat het regenwater over zijn gezicht begint te stromen. Johan treft de Grotrian Steinweg in de kerkzaal tamelijk koorvals aan. Hij is net bezig met het leggen van de temperatuur, de verhouding tussen de intervallen in het middenoctaaf, als er vijf dames binnenkomen met verse bloemen en witte lappen. Eén van de dames loopt
op hem af en zegt: ‘Het spijt me, maar u kunt hier nu niet werken. Er is hier straks een dienst. Er is een baby overleden, een jongetje.’
‘En wordt de piano bij de dienst gebruikt?’, vraagt Johan.
‘Eh… ja. En er zingen een paar kinderen bij.’
‘Hoeveel tijd is er nog?’
In de drie kwartier die er nog rest, spant Johan zich in om voor zo zuiver mogelijke klanken te zorgen. Hij kan zich zo vroeg op de dag nog goed concentreren en de pennen van de piano draaien gemakkelijk. De demping van de oordoppen helpen hem hier goed. Ze houden de galm van de ruimte en
het geroezemoes van de dames goed op een afstand. Precies voor aanvang van de dienst is hij klaar en loopt Johan de kerkzaal uit. In de hal gaat hij direct aan de kant staan.
De familie komt binnen. De vader draagt een kleine kist. Naast hem loopt mevrouw Deluchi.
Even later is de hal leeg. Het geschuifel over de roodbruine vloerbedekking is verstomd. Alleen de lucht van de natte jassen aan de kapstokken langs de muur vult de ruimte. Johan neemt de trap naar het bovenzaaltje aan de andere kant van het gebouw om daar de tweede piano te stemmen, een Rippen met een knalharde botte toon. Met de zachte stemtechniek werken heeft hier geen zin. Johan doet zijn aangemeten oordoppen in. Het voelt altijd weer ongemakkelijk als alle geluiden uit de omgeving weg zijn. Iemand kan hem zo besluipen, zonder dat hij iets zou merken. In plaats van de omgevingsgeluiden dringen de geluiden van binnen nu aan hem op. Elke slag van zijn hart hoort hij bonken in zijn nek en het oorsuizen klinkt nu echt
als stalen messen op een droge slijpsteen. Door de hoge demping van de oordoppen zijn de tonen van de piano ver weg, soms te ver weg. Een forsere aanslag biedt geen oplossing, want dan dreunt elk begin van de toon zo hard door, dat het te lang duurt voordat de oren zich weer kunnen ontspannen om scherp te horen. En dan is de toon al weer bijna uitgestorven. Buiten stroomt de regen. Een paar populieren aan de overkant van de straat zwaaien in de wind. Het water loopt langs de ramen.
Een uurtje later is de Rippen klaar. In de hal aangekomen ritst Johan zijn jas dicht en doet zijn rugtas om. De dienst is voorbij. Een paar kinderen lopen nog wat heen en weer. Er hangen nog slechts enkele jassen langs de muur. Waarschijnlijk alleen nog van de familie.
‘ Wat is dat?’ vraagt een jongetje van zes. Het is de kleine Samuel Deluchi.
‘Dat is bloed van het dode kindje!’, roept de oudste jongen.
’ Ik denk dat het water is’, zegt Johan. Hij wijst naar een zelfde natte plek.
‘Het is water dat uit een paraplu is gelekt.’
De kleine Samuel komt los uit zijn verstijving. Johan loopt naar buiten. Gelukkig is het droog.
Hij heeft een hekel aan regen, en heeft zijn paraplu thuis laten staan.
http://oorbewust.nl/index.php?page=shop.browse&category_id=3&option=com_virtuemart&Itemid=1&lang=nl&vmcchk=1&Itemid=1