Games als kunst
Proun
Enkele jaren geleden was in het Van Abbemuseum te Eindhoven een tentoonstelling te zien van suprematistische kunst; eenvoudige vormen in veelal primaire kleuren, gecomponeerd tot abstracte scènes. Naast de vele doeken, toonde het museum ook een ruimtelijke scène van houten vormen die aan touwtjes opgehangen waren in gelijksoortige composities als de vlakke doeken. Hoewel het suprematisme een interessante stroming is, is deze tentoonstelling me vooral goed bijgebleven door een eigentijdse toevoeging aan deze vroegtwintigste-eeuwse stroming: de tentoonstelling bevatte een videogame.
Het was dan ook deze expositie die mij aan het denken zetten over de vraag of games überhaupt kunst kunnen zijn. Deze game in kwestie was Proun, vernoemd naar de stijl van El Lissitzky, een creatie van game-ontwikkelaar Joost van Dongen. Een bal rolt over een kronkelende buis door suprematistische vormen heen. Het is aan de speler, wiens blik zich direct achter de bal bevindt, de taak de bal rond de buis te rollen om zo hindernissen te ontwijken. De eerste neiging om dit werk als kunst te bestempelen kwam voor mij niet voort uit de grafische stijl die met de kunststroming overeen kwam, maar simpelweg uit het feit dat het in een museum tentoongesteld wordt. Ik vond deze gedachte enigszins beschamend, omdat ik in dezelfde val trapte die begin vorige eeuw al becommentarieerd werd door Duchamp die zijn Fountain, een urinoir, tentoon stelde. Context is alles bepalend. Alles is kunst als het geëxposeerd wordt. Het is culturele armoede dat soort werken op hetzelfde niveau te plaatsen als ‘echte’ kunst, als die laatste tenminste bestaat. Als alles kunst is, is ook niets kunst. Proun was slechts illustratief voor de tentoonstelling, een welkome toevoeging, maar wel een gimmick. De game imiteerde kunst, leende de esthetiek van bestaande kunstwerken, maar was deze daardoor niet meer dan een T-shirt met een kunstwerk erop uit de museumshop? Alleen het feit dat de souvenirs net buiten de museumzalen lagen, maakte die dingen tot niet-kunst.
Artistieke waarde moet meer zijn dan alleen maar voortkomend uit context. Kijkend naar andere ‘nieuwe’ disciplines zien we dat het ook gaat om een onderscheidend vermogen ten opzichte van andere disciplines. Hiermee bedoel ik bijvoorbeeld dat het medium film pas van toegevoegde, artistieke waarde werd toen het zich losmaakte van het imiteren van theater. De waarde van film ligt met name in montage en in de compositie van bewegende beelden. Zonder die elementen zou film niet meer zijn dan een - alhoewel repliceerbare - kopie van theater. Dit betekent dat we games niet moeten schatten op hun grafische stijl als het om artisticiteit gaat, maar om datgene dat het medium onderscheidt van andere media: gameplay.
Het deed me dan ook goed toen ik enkele jaren geleden las dat het Museum of Modern Art te New York veertien videogames in zijn collectie heeft opgenomen. De games werden tentoongesteld tijdens een tentoonstelling getiteld Applied Design. Ze mochten zich scharen tussen gebruiksvoorwerpen die om hun artistieke ontwerp toonbaar werden geacht. Dus de stap ze daadwerkelijk als kunst te exposeren is voor het MoMA wellicht nog een brug te ver. Hoe dan ook is dit een stap in de richting van grotere artistieke erkenning. Opvallend in de selectie, variërend van Tetris tot EVE Online, is dat het stuk voor stuk gaat om pioniers, op het gebied van gameplay of op het gebied van complexiteit. Zo is Pac-Man uniek in zijn genre en is Dwarf Fortress, een game met nauwelijks noemenswaardige graphics, een ongelooflijk uitgebreid en gedetailleerd werk waar het immens populaire Minecraft zijn inspiratie uit gehaald heeft. De games zijn geen van alle de mooiste of duurste producties van hun tijd en ook lang niet allemaal de populairste. Ook zijn ze weinig filmisch - een trend die we tegenwoordig in veel grote, nieuwe titels aantreffen - en van een verhaal is ook niet altijd sprake, maar toch is er blijkbaar een vorm van kunstzinnigheid of eigenzinnigheid in te ontdekken die bepalend is voor het medium.
Maar waarom is het zo belangrijk dat games artistieke erkenning krijgen? Uiteindelijk is het toch maar een label en verandert het de games zelf niet? Aan de oppervlakte is waardering altijd prettig voor de betrokkenen; het is immers mooi dat projecten, waar veel tijd, creativiteit en passie in gegoten is, erkend worden als kunst. Belangrijker is artistieke vrijheid. Om een extreem voorbeeld te noemen: het afbeelden van het hakenkruis - het enige taboesymbool in Europa - is in Duitsland verboden met als uitzondering onder meer wanneer het gaat om kunstuitingen. Momenteel betekent dat dat het symbool moeiteloos te vertonen is in oorlogsfilms, maar dat oorlogsgames gecensureerd worden. Nu gaat het mij niet om het hakenkruis in het bijzonder, maar het voorbeeld geeft aan dat er een onderscheid bestaat dus het ene stuk entertainment (of kunst) en het andere. Een onterecht onderscheid, want in hoeverre is een game meer of minder vatbaar voor propaganda dan een film? Videogames zijn een genre dat wellicht net uit de luiers is en de afgelopen decennia heeft leren lopen. Games hebben een stem die gehoord mag worden, games mogen moeten als meer dan alleen speelgoed worden gezien. Ik hoop dat ik deze tekst over een aantal jaar teruglees en mag grinniken om het feit hoe snel de tijd verliep en hoe veel sneller de ontwikkeling van games, grafisch en qua gameplay, maar vooral qua erkenning gegaan is.
Meer over games: