Chesterton, Tennyson en de waarheid
Stel: op een slechte dag komt er een einde aan de menselijke levensvorm op Aarde. Een hoogstaande buitenaardse beschaving krijgt hier weet van en besluit er een wetenschappelijke expeditie op af te sturen. Stel nu ook dat, door een ongelooflijke samenloop van omstandigheden, het enige wat van het menselijk vernuft resteert een glazen koepel met daarin een gekooide papegaai op een tafel is. Op de tafel ligt een papiertje waarop het volgende staat geschreven:
Een onomatopee is een op basis van klanknabootsing gevormd woord
De genoemde buitenaardse beschaving is redelijk ontwikkeld en via een eenvoudig vertaalprogramma kan de tekst gelezen en begrepen worden. De geleerden zijn bijzonder opgetogen over deze informatie over menselijke, talige kennis. Ze draaien het papier om. Ook op de achterzijde staat iets geschreven:
Dit gekooide dier is een vogel. Zijn soortnaam is papegaai.
Net als de wetenschappers de betekenis van deze woorden volledig tot zich hebben laten doordringen neemt de vogel het woord. Luid en helder klinkt zijn stemgeluid door de koepel: ‘Papegaai! Papegaai! Papegaai!’ Vrijwel direct hierna zijn de wetenschappers genoodzaakt uit de koepel weg te vluchten voor een plots opkomende, verschroeiende hitte. Met medeneming van de papegaai spoeden ze zich naar hun ruimteschip. Aldaar overlijdt het dier onmiddellijk aan de gevolgen van de te abrupte klimaatwisseling. Hij heeft niet meer gesproken. Terug op de moederplaneet schrijft het meest vooraanstaande lid van de expeditie een artikel met de volgende titel: ‘De papegaai als onomatopeisisch dier. Op zoek naar de betekenis van menselijke talige kennis.' Het is een prachtig artikel dat voldoet aan alle eisen van wetenschappelijkheid. De bewijsvoering is sluitend. Toch is hetgeen er in gesteld wordt niets anders dan onzin. Wij mensen weten waarom: de papegaai is eenvoudigweg geen onomatopeeïsch dier. Waar een vogel als de koekoek zijn soortnaam aan zijn uitingen te danken heeft, geldt dat niet voor de papegaai. De buitenaardse wetenschapper kwam tot een volstrekt logische maar ook volstrekt onjuiste conclusie uit de te spaarzame gegevens. Wat wil ik hiermee nu zeggen? Waarschijnlijk wil ik de aandacht vestigen op de gevaren van deductie als methode van kennisgaring. Ook als alle bewijzen een bepaalde richting in wijzen, kan de werkelijkheid nog volledig anders zijn.
Ik zal dat proberen te demonstreren aan de hand van de klassiek detective-serie Father Brown van de Brit Chesterton. De verhalen van Chesterton staan bekend om hun humor en onwaarschijnlijke, kleurrijke plotten, gekruid met wat oudbakken theologische lessen. Voor uitgebalanceerde karakters of voor een inzicht in de menselijke soort kun je Chesterton er beter niet op naslaan, maar zijn teksten boeien nog wel door de thema’s en gezellige stijl. Sommige van de verhalen kunnen zelfs de aanleiding zijn voor een essay over deductie. Bijvoorbeeld: ‘Het teken van het gebroken zwaard’, uit de tweede druk van Father Brown houdt zich van den domme (‘The innocence of Father Brown’). In het bewuste verhaal bezoekt father Brown met zijn compaan Flambeau, een door hem tot inkeer gebrachte meestermisdadiger, een winters kerkhof. De door mevrouw Mok-Timmermans vertaalde geschiedenis kent een met archaesken doorspekt begin. Voor de liefhebber: ‘De duizenden armen van het woud waren grijs, en zijn miljoenen vingers zilver. Tegen het donkere blauwgroen van een leikleurige hemel waren de sterren koud en schitterend als versplinterd ijs. Heel de dichtbeboste, schaarsbevolkte streek was verstijfd door de bittere, krakende vorst.’ Enzovoort enzovoort. Bij het grafmonument van de grote oorlogsheld Sir Arthur St. Clare vertelt Brown het verhaal van deze generaal. St. Clare leidde in de het negentiende-eeuwse Brazilië een troepenmacht tegen een groot leger opstandelingen. Het was een kundige, voorzichtige strateeg, die echter zijn militaire carrière afsloot met een doldrieste actie; met een kleine groep ruiters viel hij zonder enige militaire noodzaak een omvangrijke, goed gepositioneerde artilleriepost aan. Hierbij kwam bijna de gehele cavalerie als kanonvoer om.
Het verzinsel van Chesterton vertoont overeenkomsten met een beroemde episode uit Krimoorlog (1854-1856), een conflict van de verzamelde Fransen en Britten met de Russen; in die oorlog voerde een kleine Britse cavalerie-eenheid op gegeven moment een volstrekt ongecoördineerde, kansloze kamikaze-actie uit tegen de Russische vuurkracht. Hierbij werden de ruiters bijna allemaal afgeslacht. In Engeland prees men de moed van deze mannen uitvoerig. Ook de beroemde dichter Alfred Tennyson was onder de indruk.
Hij schreef er een gedicht over, The charge of het light brigade(1854), waaruit de volgende regels stammen:
Cannon to right of them
Cannon to left of them
Cannon behind them
Volleyed and thundered:
Stormed at with shot and shell,
White horse and hero fell.
They that had fought so well Came back through the jaws of Death. Back from the mouth of hell, All that was left of them
Left of six hundred When can their glory fade: O the wild charge they made! All the world wondered.
Honor the charge they made!
Honor the Light Brigade
Noble six hundred!
Het is gelukkig niet Tennysons beste gedicht. Uit de regels blijkt een voorliefde voor militarisme en ultieme heldenmoed. De hedendaagse lezer zal er echter vooral heldenmoed met een hoog Jackass-gehalte in zien. Maar om terug te keren naar Chesterton: de overeenkomsten van zijn verhaal met de verwikkelingen aan de Krim zijn natuurlijk bewust, ook al is de setting naar Zuid-Amerika verplaatst. Father brown maakt in zijn betoog tegen zijn metgezel Flambeau duidelijk dat generaal St. Clare helemaal niet zo’n held was, als het nageslacht denkt. Het was volgens de geestelijke een redelijk duistere man die zich bezighield met omkoping en landverraad. Zijn laatste roekeloze aanval op de vijandelijke artillerie was vooral bedoeld om een eigen misdaad te verhullen: hij had een majoor die hem wilde ontmaskeren doodgestoken met zijn zwaard. De punt van dat zwaard was echter in het lijk blijven steken en om niet alsnog ontmaskerd te worden bedacht de man een duivels plan: hij zorgde dat de moordlocatie bezaaid raakte met lijken, door aldaar zijn mannen te laten afslachten door de vijand. Het verhaal van Chesteron maakt duidelijk dat dingen heel anders kunnen zijn dan dat ze ljiken: terwijl alles er op wees dat St. Clare, een domme, maar moedige man was, een held, was hij in werkelijkheid een heel min heerschap. Als je de geschiedenis bekijkt met het wantrouwen van father Brown voor eenvoudige en eenzijdige deductie doemen er allerlei verontrustende vragen op. Bijvoorbeeld: was onze nationale trots, admiraal van Speyck (die tijdens de Belgische opstand zichzelf met schip en bemanning opblies omdat hij niet wilde dat de Belgen het in handen zouden krijgen) wel zo’n held? Was het nobel bedoeld nationalisme dat hem bewoog, of had hij misschien heel andere beweegredenen? We zullen het nooit weten. Door middel van deductie uit al de overgeleverde feiten krijgen we niet per se (of: per se niet) de waarheid, omdat de achterliggende intenties meestal (altijd?) voor eeuwig verborgen blijven. Althans dat is de les die ik haal uit een verhaal over Father Brown. Sherlock Holmes zal er het zijne van denken.