Recensie over 'Een leven in beeld en kleur' van Cornelis le Mair
Wie het Nederlands niet machtig is zou bij een vluchtige inspectie van de oeuvre-catalogus met werk van de Eindhovense schilder Cornelis Le Mair (1944) kunnen denken dat het gaat om een overzicht van het werk van een zeventiende-eeuwse meester, in de trant van Jan Davidsz de Heem. Op de kaft staat een genreschildering van vruchten en drank, die de stillevens van De Heem in herinnering roept. Een nadere inspectie van het boek zou deze kijklezer echter al snel tot de conclusie brengen dat het niet gaat om een kunstenaar die louter stillevens schilderde, zoals De Heem, want het boek bevat bijvoorbeeld ook vele portretten van mooie vrouwen in verschillende staat van ontkleding. Wie aan het slot van het boek belandt stelt vast dat er diverse kunstvormen zijn vertegenwoordigd: naast schilderijen ook beelden, meubels, muziekinstrumenten en maquettes.
Le Mair is een schilder die door de kunstkritiek deels onbesproken blijft of bekritiseerd wordt om zijn al dan niet vermeende gebrek aan vernieuwing, zijn voortbouwen op vormentaal van vroeger. Bij het grote publiek is zijn werk echter altijd populair geweest. De schilder is een estheet die behaagt, maar die ook, zoals ik hieronder wil betogen, aanzet tot reflectie.
Nostalgie
De afbeeldingen in de publicatie worden voorafgegaan door een inleiding waarin Le Mair vertelt over zijn jeugd en reizen. Deze tekst meandert door het leven van de schilder op een nostalgiserende, bewust onprecieze manier, in die zin dat de autobiografische schets niet rijk is aan data. Le Mair zet zich in zijn tekst af tegen bepaalde ontwikkelingen in de moderne maatschappij die hij afkeurt. Zijn jeugdherinneringen zijn niet louter positief gekleurd -op school had hij een moeilijke tijd- maar de beschrijving van het spel van Le Mair in de landerijen rond Eindhoven en in de straten van de Brabantse gemeente is gehuld in een nostalgische gloed. De tekst waarin wordt gerefereerd aan ouderwetse beroepen als schillenboeren, glasblazers en scharensliepen, bevat passages over Eindhoven als deze:
‘Wanneer ik aan de hand van mijn grootvader door het oude stadscentrum wandelde, raakte ik betoverd door de statige herenhuizen met hun deftige voortuinen en de hoge bomen die de doodstille lanen gevangen hielden in een spookachtige schemer. Ook de bemoste bruggen over de Dommel en de donkere hoekjes in het stadswandelpark spraken tot mijn kinderlijke verbeelding. Inmiddels is deze mysterieuze sfeer door ingrijpende moderniseringen totaal verdwenen en kan zich in het hygiënisch ontsloten park nog geen veldmuis meer verschuilen. Binnen mijn jeugdjaren is zowat mijn hele leefwereld met machinaal geweld ontdaan van alles wat doet denken aan de geheimzinnige schoonheid en romantiek uit vroegere tijden.’
Het is een sterk nostalgische passage. Le Mair voegt er nog het volgende aan toe:
‘Zienderogen veranderde de schilderachtige stad met zijn prachtige villa’s in een gelikt kubistisch decor van glas, staal en beton. Het is goed mogelijk dat mijn hang naar de traditionele Schone Kunsten zijn wortels heeft in een gedroomd Arcadia, waarvan ik nog juist het staartje heb mogen beleven.’
Het zich afzetten tegen geconstateerde ontsporingen van de moderniteit en het idealiseren van een arcadische wereld zijn vormen van de nostalgische impuls die veel mensen hebben die in het heden verlies, vervreemding en ontheemding ervaren. Waar de meeste nostalgici in hun schulp kruipen, is er bij Le Mair sprake van een actief omvormen van het nostalgische gevoel in traditionalistische schoonheid.
Traditionalisme en moderniteit
Volgens Pablo Picasso, de grootheid van (onder meer) het kubisme gaat het bij kunst om een leugen die de toeschouwer de waarheid doet beseffen. Bij schilderijen en andere uitingen uit de visuele cultuur is volgens hem niet het imiteren van de natuur van belang, maar het uitdrukking geven aan wat de natuur juist niet is. Het gaat er bij kunst, nog steeds volgens Picasso, om zo overtuigend mogelijk te liegen. Volgens de modernistische schrijver André Malraux is scheppen een ontdekkingsreis, waarbij alleen het startpunt bekend is, de eindbestemming niet, vergelijkbaar met de belevenissen van de grote zeevaarders. Dit exploreren van variëteit en vernieuwing lijkt Le Mair vreemd. Zijn werk refereert aan het verleden, aan de Gouden Eeuw. Hij komt niet met een unieke visie op kunst, maar schept er klaarblijkelijk genoegen in een vakman te zijn die de stiel beheerst, iemand die werkelijk iets kan. Hij beeldt de mensen en stillevens zo af als ze zich aan hem voordoen, zonder verkennende vervorming.
Bij beeldende kunst lijkt het erom te gaan dat er werkelijk iets gebeurt op het doek, dat er iets wordt losgewoeld in de toeschouwer, bijvoorbeeld door de experimenten van Picasso, de kleuren van Van Gogh, de kinderlijke dynamiek van Cobra of de vlakken van Mondriaan. Een schilderij zou moeten aanzetten tot emotie of reflectie. Wanneer dat niet het geval is, is een kunstwerk mislukt. Bij Le Mair wordt de toeschouwer aangezet tot overpeinzingen over wat de Nederlandse Gouden Eeuw zo bijzonder maakte en welke elementen ervan voortleven in onze huidige cultuur. In hoeverre is het gebruikte traditionalisme een compensatie van een onvolkomen heden?
Vakmanschap en vernieuwing
Bij het beoordelen van de kwaliteit van een kunstwerk zijn er volgens mij twee belangrijke groepen van criteria, die te scharen zijn onder de noemers vakmanschap en vernieuwing. Wie beide aspecten verenigt, maakt grote kunst. Het vakmanschap van Le Mair blijkt uit elk van de opgenomen schilderijen in deze catalogus. Alleen al om die reden is zijn werk van belang omdat het aansluit bij de traditie van Nederlandse schilderkunst uit het verleden. Wanneer deze traditie niet meer werkelijk leeft in de hedendaagse kunst, is er sprake van fossilisering van wat ooit geweest is: het vroegere wordt als ‘mooi’ gezien, maar niet meer als relevant voor de kunst van nu. Daarom zijn schilders als Le Mair nodig, om te laten zien dat de visie van de zeventiende-eeuwers ook van onze tijd kan zijn.
Vernieuwing, het tweede criterium, zien we in het oeuvre van Le Mair per definitie niet, zo lijkt het op het eerste gezicht. Maar misschien is het de schijn die bedriegt. Juist diegene die de stiel beheerst, is in staat om fantasievol te zijn. Diegene die geen vakman of vakvrouw is, is ernstig beperkt in de mogelijkheid zich uit de drukken. Als de hand niet doet of kan doen wat de geest bedenkt, is men artistiek in zekere zin gemankeerd. Dan kan men slechts videokunst maken, of (leve Photoshop) Andy Warhol-achtige zeefdrukken. Misschien ook conceptuele kunst, genre de tentoongestelde prullenbak van Damien Hirst, die ik ooit zag in het Noord-Brabants Museum.
Het vakmanschap van Le Mair maakt het hem mogelijk om de fantasie de vrije loop te laten. De hele catalogus toont de gevarieerdheid van zijn scheppingsvermogen. Toch is het in zekere zin jammer dat hij niet nog meer heeft gedaan met zijn technische virtuositeit. Ook binnen de traditie kan men vernieuwend zijn, zo liet Rembrandt in de zeventiende eeuw zien. Deze laatste werd onder meer geïnspireerd door Rubens, maar wist deze met zijn eigen visie op kunst en op de mens in menig opzicht te overtreffen. Zulk een prestatie levert Le Mair met zijn werk niet. Het zou razend interessant zijn geweest als hij wel geprobeerd had zijn zeventiende-eeuwse voorbeelden naar de kroon te steken, door iets toe te voegen binnen de vruchtbare beperking van het traditionalisme. Maar misschien was hij daar in wezen te bescheiden voor. Wat resteert is hoe dan ook een rijk oeuvre dat toont dat in hetzelfde tijdsbestek volstrekt strijdige kunstvisies levensvatbaar zijn: men kan Cobra relevant vinden en Le Mair net zo. Het is in de hedendaagse maatschappij niet meer nodig (of zelfs mogelijk) een keuze te maken: de visuele alleseter kan alles wat met vakmanschap of passie gemaakt is, waarderen.
Intrinsieke kwaliteit of sociale constructie?
Het werk van Le Mair doet de beschouwer mijmeren over het vraagstuk waarom het ene werk hoge kunst is en het andere niet. Waarom is de schildering op de stoep van een straatkunstenaar die de oude meesters nabootst in niet regenbestendige verf kitsch en een schilderij van de kleur blauw van Yves Klein kunst? Als men puur naar het vakmanschap kijkt is de straatkunstenaar waarschijnlijk getalenteerder dan Klein. Dit is wat men het ‘het nieuwe kleren van de keizer-effect’ zou kunnen noemen. Niemand durft te zeggen dat in de depots van de kunstuitleen schilderijen hangen die de kleur blauw even goed vertegenwoordigen als het geprezen oeuvre van Klein. Wie een schilderij van Klein ziet kan in feite niet meer zeggen dan: ‘o wat blauw’. Het werk van Klein heeft geen intrinsieke waarde, zijn succes is vooral een sociale constructie. Als fenomeen is Klein daarom machtig interessant: hoe heeft hij sociologisch bewerkstelligd dat specifiek zijn schilderijen van de kleur blauw relevant zijn en de volstrekt inwisselbare doeken van diezelfde kleur in de depots van de kunstuitleen niet?
Het brengt me op het sociologische aspect van de waardering van kunst. Le Mair noemt in zijn tekst een jeugdvriend, een zekere Nico, die virtuoos de oude meesters nabootste en daarmee een voorbeeld voor hem was. Waarom is deze Nico, die, afgaande op Le Mairs visie, buitengewoon begaafd was, niet beroemd geworden en Le Mair wel? Hoe rechtvaardig is het toekennen van status door het publiek of juist door zelfbenoemde kunstpausen? Wie de columns van iemand als Rudi Fuchs in De Groene Amsterdammer leest, is ervan doordrongen dat Fuchs in zijn enthousiasme vaak (niet altijd) betekenis verleent aan werk dat eigenlijk geen kwaliteiten heeft. Natuurlijk gun ik Fuchs zijn enthousiasme, maar wat vooral interessant is aan zijn stukjes is dat er betekenis wordt geconstrueerd, dat er betekenis wordt gehecht aan werk dat dat misschien niet verdient. Dat is cultuurhistorisch heel interessant. Het toont waarom de menselijke cultuur zo’n rijk onderwerp van studie is: de waardering van kunst wordt zowel bepaald door universele als door historische, tijdsbepaalde factoren. Er zijn misschien universele criteria voor kunst of schoonheid, maar daarnaast wordt de kunstzinnige waardering voor een groot deel bepaald door sociologie, door het hechten van betekenis aan het betekenisloze op een bepaald moment in de tijd.
Van het werk van Le Mair zal men niet snel beweren dat het betekenisloos is en valt daarom misschien buiten dit netelige veld van discussie: bijna niemand ontkent de technische virtuositeit en (in die zin) intrinsieke kwaliteit ervan, maar velen zien in zijn werk, zoals gezegd, geen vernieuwing, omdat zijn werken in zekere zin pastiches zijn van wat ooit geweest is. Daarom zou wat hij verricht heeft niet relevant zijn. Zijn maatschappelijk succes maakt duidelijk dat een dergelijke visie elitair is. Waarom zou men Le Mair niet zijn verdiende status geven van groot vakman?
Wunderkammers
Wat vooral verbaast aan het oeuvre van Le Mair is de enorme variatie van wat hij gemaakt heeft. Zijn teksten zijn met vaardige pen neergeschreven, maar het is toch vooral zijn beeldend werk dat aandacht verdient. Ik wil , tot slot, deze aandacht richten op de inrichting van de hoeve waarin de kunstenaar woont. Deze wordt getoond in de catalogus. In de landelijke media is er al belangstelling voor geweest. Ik wil wijzen op het wonderlijke van het interieur. Zijn inrichting van deze boerderij is buitengewoon kleurrijk en zowel onrustig als charmant, zowel bont als inspirerend. Juist in het vormgeven van alles wat het vroegere voor hem zo rijk maakt, toont Le Mair iets van de nostalgicus die ieder kind van de moderniteit in zekere zin is. De inrichting is nostalgisch en fantasierijk, individualistisch en traditiegevoelig. In de leefruimte van deze kunstenaar zien we een soort Wunderkammers uit een ver terug gelegen verleden: alles is er wonderlijk: er is sprake van een viering van het decoratieve die enthousiasmeert, die je doet voelen dat de visie van Le Mair zowel bijzonder is als tijdsgebonden. In zijn verkenning van de menselijke fantasie uit het verleden, toont de schilder dat ‘vroeger’ zowel mooi is als vreemdsoortig. Le Mair laat zien dat de nostalgische reactie op de moderniteit schoonheid kan opleveren. Juist ook in zijn behoefte om het verlorene te compenseren is Le Mair representatief voor veel mensen in het heden, wat zijn succes bij het brede publiek verklaart.
Cornelis Le Mair, Een leven in beeld en kleur, Van Spijk/Rekafa publishers BV, isbn 978 90 6216 952 8.
Een interview met Le Mair staat: hier