top of page
Featured Review

Walter Breedveld. Een Brabantse volksschrijver en zijn tijd


Inleiding

De meningen over het werk van de Brabantse katholieke schrijver Walter Breedveld (1901-1977) zijn altijd verdeeld geweest. De invloedrijke Menno ter Braak noemde hem bij het verschijnen van zijn debuut, een natuurtalent.i Kees Spierings schreef in Het Huisgezin dat Breedveld in zijn roman Hexspoor de tragiek van De dood van een handelsreiziger van Henry Miller overtrof.ii En een recensent van het Nieuwsblad van het Zuiden ging helemaal ver. Hij schreef: ‘Zoals Homeros gold als de grootste troubadour van zijn dagen, kan men van Walter Breedveld zeggen dat hij de grootste verteller is van het hedendaagse katholieke Nederland.’iii

Jan Greshoff echter rekende hem niet tot de literatuur. Hij stelde onder meer: ‘Breedveld schrijft overigens een rustig eenvoudig Nederlands; banaal, dat wil zeggen, vlak en kleurloos.’iv In De Tijd verscheen in 1957 een bespreking van Breedvelds roman Benedikt Ivo. De recensent pende de volgende zure zinnen neer: ‘’…het ontbreekt Breedveld aan het talent een originele, indrukwekkende of intrigerende persoon op te roepen. Hij kan in feite niets dan typen neerzetten. Aangrijpen of ontroeren doen die de lezer nergens. Zij zijn onpersoonlijk als modepoppen. Modepoppen lijken alle op elkaar en ik kan het gevoel niet van me afzetten, dat Breedvelds figuren alle afdrukken zijn van hetzelfde cliché. Ook Breedvelds vertelkunst is beperkt. Zijn taalgebruik is nergens oorspronkelijk. De woorden en zinnen zijn log.’v En ook schreef deze recensent: ‘Vervelend en devotioneel is Breedveld zo gauw hij op religieus gebied komt. Dan ontaardt zijn roman in van zoet gekleurde glazuren druipende kitsch.’vi

Dit artikel gaat in op het schrijverschap van Walter Breedveld. Na een korte biografische schets, komen stijl en thematieken, de Breedveld-receptie, een plaatsbepaling temidden van andere auteurs , de visie van Breedveld op de Brabantse cultuur anno 1960, de rol van volkscultuur en van religie aan bod. Ik ga in het artikel in op de vraag wat het belang is van Breedveld voor de Brabantse cultuurhistorie.

Een Brabants leven

Walter Breedveld was dus een man die met zijn werk zeer verschillende reacties opriep. Zijn leven was minder kleurrijk dan zijn boeken. Walter Breedveld was een pseudoniem van Piet (Petrus Martinus Franciscus) van den Bogaert. Hij werd geboren in Den Bosch en leefde de laatste decennia van zijn leven in Tilburg. Hij was de zoon van een bakker, die zelf ook een rasverteller was.vii

In 1928 trouwde hij met Helena de Kort. Het echtpaar kreeg negen kinderen. In 1946 verhuisde het gezin naar Tilburg, waar Breedveld tot personeelschef van de plaatselijke V&D was benoemd.viii In 1959 nam hij het besluit ontslag te nemen bij V&D. Hij probeerde voortaan in zijn levensonderhoud te voorzien door middel van vele artikelen en verhalen. Zijn latere boeken, zoals De majorixette van Eerenberg werden met weinig enthousiasme besproken.x

De laatste vijf jaar van zijn leven leed Breedveld aan de ziekte van Parkinson, waardoor hij niet meer kon schrijven.xi Hij overleed op 18 december 1977 en werd begraven in Tilburg.

Anton Deering typeert Breedveld in het Algemeen Dagblad als volgt: ‘Breedveld is een ‘gulle gastvrije en gemoedelijke Brabander.’ ‘Zijn gemoedelijkheid verbergt echter een scherpe intelligentie, die gluurt uit de zwarte oogjes onder de borstelige wenkbrauwen.’xii

Thematieken en stijl

In het boek De Kieviten lezen we de volgende passage, een dialoog tussen Piet van Bokstel en Trui de Kievit, de hoofdpersonages van het boek:‘Ga je dan ook niet naar de mis ’s Zondags? Ze trok haar arm terug. ‘k Ben geen jood’’ zei hij heftig. ‘’Iedere Zondag ben ik om zes uur in de mis.’xiii Wat later lezen we nog: ‘Ge bent veel erger dan een jood.’xiv Het is een passage die je niet meteen inneemt voor de hier beschreven figuren. Breedveld schiep, zoals hierboven aangehaalde De Tijd-recensent stelde, eerder typen dan echte mensen.

De passages waarin hij het Brabantse land en zijn mensen beschreef zijn wat mij betreft het meest interessant. Zo schreef hij in het verhaal De heks van Bokhoven ‘Die van Bokhoven zijn traag, maar niet lui of vadsig. Zij zijn ernstig, maar welgemoed, allen Rooms en zeer godsdienstig, maar een kwezel zoekt men er tevergeefs. Zij praten graag, maar kwaadspreken ligt ver beneden hun gevoel voor netheid en zorgvuldigheid.’xv Dergelijke typeringen zijn niet meer van deze tijd, maar ze zijn wel cultuurhistorisch interessant, omdat ze een Breedvelds visie op de Brabantse mens tonen. Elders lezen we: ‘hij was de goedmoedige, guitige, o zo trage man uit het bos- en heideland bezuiden Den Bosch; zij de hardere, stuggere, meer dynamische mens uit het polderland ten noorden van de stad. In heel hun manier van doen was dit onderscheid verankerd. In haar oogopslag was het starende, dat de bewoners van het polderland kenmerkt: zijn vrolijke kijkers, die niet geleerd hadden verre horizonten af te zoeken, merkten de dingen dichtbij beter op, en zij waren ook veel meer in zichzelf gekeerd.’xvi Ook elders vinden we voor streekromans typerende generaliseringen: ‘Gérard was een echte Bosschenaar, liberaal, geestig, spotziek en gauw op z’n teentjes getrapt’xvii

Den Bosch nodigt Breedveld ook uit tot mooischrijverij, zo lezen we in De Kieviten ‘De stad, die hij nu snel naderde was wonderlijk mooi in het blanke maanlicht. De Sint Jan, hoog boven alles uitstekend, licht en teer van kleur, leek een stenen kantwerk. De huizen, schaars verlicht door de weinige lantaarns, waren zo rustig en betrouwbaar. De Zuid Willemsvaart, waarin de lichten dansten van de scheepslantaarns, leek eindeloos lang.’xviii

De volgende passage doet wat kitscherig aan: ‘Even voorbij het Huis ten Halve zagen ze de stad. De oude Bourgondische Hertogstad, die in haar ganse schoonheid uit de wijde groene polders scheen op te rijzen. In het hart, boven een gordel van donker bomengroen, steeg de magnifieke kathedraal ten hemel, groots en majesteitelijk. De altijd wisselende kleur van de kanten steenmassa was onder dit late namiddaglicht wel het mooist. Fragiel leek zij, heel teer in dit bleke rozeachtig licht, dat slechts heel zelden te zien was.’xix

Volgens de journalist Jef van Kempen kent het oeuvre van Breedveld slechts één thema: ‘de strijd tussen recht en onrecht en het geloof dat de mens van nature tot het goede is geneigd.’xx Hieraan kan worden toegevoegd Breedvelds religieuze visie (hij schreef onder meer over bekeringen tot het katholicisme) en zijn visie op Noord-Brabant, en dan vooral de streek rond Den Bosch.

Receptie

De avond van Rogier de Kortenaer uit 1938 is het debuut van Breedveld. Het is met Hexpoor zijn meest geprezen roman gebleven. De recensent van de toen nog katholieke Volkskrant schreef over de personages dat ze ‘zonderling’ waren en de gebeurtenissen ‘onwaarschijnlijk.’xxi Toch is deze recensent erg positief over de in het boek behandelde stof: ‘Dit alles heeft Walter Breedveld met veel smaak en fantasie verteld. Er klinkt door het stijlvolle verhaal voortdurend de donkere toon van geheimnis en dreiging, tragiek en zielestrijd. Zonder tot grove elementen te vervallen, wist de schrijver zijn werk die sterke bewogenheid te geven, welke nodig is voor een gezond en aantrekkelijk volksboek, waarvan ook de stijl uitmuntend is.’xxii Het ging dus om een volksboek. Anton van Duinkerken deelde die mening. Hij stelde dat Walter Breedveld ‘de aangewezen man [lijkt] om den goeden katholieken volksroman in ere te herstellen.’xxiii

Menno ter Braak, die zeer lovend was over de eersteling van Breedveld, is het niet eens met de typering van volksboek: ‘De avond van Rogier de Kortenaer van Walter Breedveld b.v. heeft stellig qualiteiten maar die qualiteiten worden door het ‘volksche’’ niet verklaard. Deze schrijver mag een natuurtalent heeten, omdat hij een natuurlijken aanleg voor het vertellen heeft; hij is ook niet belast met een voorkeur voor ingewikkelde speculaties of psychologische subtiliteiten; hij heeft kijk op menschen en weet daarvan boeiend verslag te doen in zijn stijl, die eenvoudig is en ongecompliceerd maar ‘’van’nature’’ geenszins grof of bot.’xxiv

De recensent Leo Boekraad schreef over Breedvelds debuut: ‘..hij is op weg ons de Nederlandsche volksroman te schenken. Het zou overmoedig en zinloos zijn te beweren dat Walter Breedveld op hetzelfde niveau staat als Van Schendel en De Man, ‘’vaktechnisch’’ lijkt het er zelfs niet op, maar wie zo onvakkundig een zo boeiende roman kan schrijven, zal ooit onder de eersten worden genoemd.’xxv Ook schreef hij: ‘Breedveld heeft voor ons het geheim van het Nederlandsche gemoed doorgrond.’xxvi

Hoewel het boek dus gunstig werd ontvangen, verscheen pas tien jaar later een tweede druk. Piet Oomes blikte bij die gelegenheid in een radio-praatje terug op de receptie van Breedvelds debuut: ‘De critiek - hoewel ze er geen meesterwerk in zag - roemde de oorspronkelijkheid van het romanthema en de rustige klare schrijftrant van de debutant.’xxvii Het is volgens Oomes een roman ‘die ook weinig ervaren lezers zeker zal boeien en ontroeren.’xxviiiHij stelde ook: ‘Het verhaal is katholiek in een bijzondere zin. Het handelt over de grote dingen van leven en van dood, van opvoeding en levensroeping, van menselijke trots en deemoed tegenover het grote mysterie dat ons leven omringt’xxix

Oomes onderstreepte het belang van het boek.‘Walter Breedveld heeft ons volk een boek geschonken dat ondanks zijn romanesk decor en zijn lichte neiging tot het melodramatische, handelt over de grote dingen van het mensenleven.’xxx

Na zo’n positief ontvangen debuut is het moeilijk om daar een passend vervolg aan te geven. Dat is Breedveld dan ook niet gelukt in de dertig romans die na De avond van Rogier de Kortenaer volgden.xxxi Hem wordt onder meer verweten dat zijn personages niet psychologisch zijn uitgediept. Als het meest geslaagde boek na zijn debuut wordt over het algemeen het boek Hexspoor genoemd. De in Vught geboren dichter Nico Verhoeven schreef: ‘De Brabantse auteur Walter Breedveld, schrijver van verdienstelijke boeken in het genre ‘’streekroman’’, heeft in zijn laatste werk ‘’Hexspoor’’ werkelijk zichzelf en zijn genre overtroffen.xxxii Verhoeven stelde ook:

‘’Hexspoor is nog streekroman, maar de term houdt nu niets minderwaardigs meer in, in dier voege dat de mensen in zijn verhaal nog wel Brabants van aard zijn, maar hun problemen algemeen menselijk’xxxiii. En verder: ‘Laat ons zeggen dat ‘’Hexspoor’’ de inlossing van Breedvelds vroege belofte is.’xxxiv Toch meldde recensent Bas van Triborgh dat de nevenfiguren in Hexspoor zwak zijn uitgewerkt.xxxv Piet Oomes zag het in een KRO-radiopraatje anders. Hij stelde vast dat er sprake is van ‘een psychologische verdieping in zijn roman; die zijn kunst zeer ten goede is gekomen.’xxxvi

Hij roemt het boek om zijn ‘vaste, brede katholieke visie op de gedragingen en gebeurtenissen.’xxxvii Hij prees het boek niet louter om literaire kwaliteiten: ‘Ik geloof dat, nog meer dan het kunstenaarschap, de warme katholieke menselijkheid van de auteur ons gegrepen heeft.’xxxviii

Andere boeken moeten het heel wat minder lof stellen, al zijn er hier en daar nog wel lovende bewoordingen. Zoals voor Benedikt Ivo. De recensent van het Volksweekblad roemt ‘zijn scherpe visie op mensen en de benijdenswaardige juistheid waarmee hij de verschillende karakters wist weer te geven in hun gecompliceerdheid, hun botsingen met elkaar en in hun verwevenheid met uitwendige omstandigheden.’xxxix Anton Deering schreef in 1961 in het Algemeen Dagblad over een boek over een oorlogsmisdadiger die in Den Bosch verblijft: ‘Walter Breedveld blijkt ook in dit nieuwe verhaal een groot verteller. Hij roept de gestalte op van zijn twee hoofdfiguren, de misdadige Duitser en diens onschuldige dochtertje Randy. Het verhaal dat zich in Den Bosch afspeelt, is zo boeiend verteld en duidelijk gesitueerd dat de lezer er niet aan twijfelt of die Johan Appel loopt echt rond in de Brabantse hoofdstad.’xl De psychologische diepgang, die andere recensenten missen in het werk van Breedveld, zag Deering althans in de roman Heinrich Apfel/Johan Appel wel: ‘Heel knap heeft de schrijver de psychologie van de oorlogsmisdadiger in een kleurrijk verhaal verteld.’xli

Paul Haimon noemde niet De avond van Rogier de Kortenaer of Hexspoor als Breedvelds beste roman, maar wel Hall en Hefferley. Hij irriteerde zich aan de wijdlopigheid van Breedvelds Brabantse beschrijvingen: ‘Komt hij dan in Brabant, in de omgeving van Den Bosch, waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht en vele jaren heeft gewoond, dan weet hij wegen, wegjes, hoekjes, voorwerpen, kleding, flora en fauna zozeer in details te duiden dat het tenslotte te veel van het goede wordt.’’xlii

Over de stijl van de auteur is men niet onverdeeld positief.’’Breedveld schrijft een kloek maar alledaags Nederlands, waarin hier en daar zelfs onaangename clichés voorkomen als stenen in een krentenbrood.’xliii Een recensent van het Weekblad de Rotonde is ook niet mals over Breedvelds taalgebruik: ‘Zijn deze dingen ontleend aan een vooroorlogse stuiverroman? Of is Breedveld ze tegengekomen in de schoolschriften van een M.M.S. meisje; en heeft hij toen ten onrechte gedacht het geheim van de moderne woordkeus daar ontdekt te hebben.’xliv

Het is echter vooral het gebrek aan psychologische uitwerking dat men negatief beoordeeld. Hij maakte de personages niet aannemelijk: ‘Daarvoor zou allereerst talent met dieper psychologisch inzicht nodig zijn. En dat bezit Breedveld niet…xlv In het blad Beatrijs staan woorden met een gelijke strekking te lezen: ‘In zijn romans toont Breedveld zich telkens weer een verteller die er naar streeft zijn hoofdpersonen te verklaren vanuit de krachten en zwakheden van het mensenhart. Met een soort psychische tastzin tracht hij in de dingen van hart en gemoed door te dringen om zo zijn figuren zo aanvaardbaar mogelijk te construeren. De gave, die daartoe nodig is, bezit hij echter niet in die mate, dat hij tot een alleszins bevredigend resultaat komt.’xlvi

Ook Jan Greshof is niet positief over het literaire gehalte van het werk van Breedveld, althans in zijn boek Het stille eiland. ‘Walter Breedveld’s boek heeft vele kwaliteiten, doch geen kenmerkend letterkundige.’xlvii Greshoff stelt ook: Walter Breedveld vertoont ons sjablonen: de oude boer, de vrijdenker dokter, de dikke ingoede pastoor.’xlviii Willem van de Velden was het hier niet mee eens. Deze journalist stelde dat in het bewuste boek de karakters juist interessant zijn. ‘Daarbij zijn ook tal van nevenfiguren prachtig getypeerd. We denken aan de sympathieke zwaarlijvige pastoor Dedena en de sarcastische papenhater Everloo, de dorpsdokter.’xlix

De recensent van de Tijd was in 1954 niet mals over Breedvelds behandeling van ‘zielsproblementatiek.’ in zijn boek Sandra. Deze schrijft: ‘Breedveld is Brabants romancier in hart en nieren; de roman over de Brabantse mens is om zo te zeggen zijn geëigende genre en hij beoefent dit genre op het hoogst denkbare niveau. Zodra hij echter een zielsproblemenatiek gelijk in ‘’Sandra’’ het geval is, aan de orde stelt, komt hij op een terrein waar hij minder thuis is en waar hij noodzakelijkerwijs moet gaan simpliceren.’ Nog harder is het eindoordeel: ‘Het boek blijft in zijn goede bedoelingen steken; is als volksroman en als godsdienst psychologische roman mislukt, omdat het precies tussen de twee genres in de roos van dilettantisme schiet.’l

Kees Spierings, is in het huisgezin veel positiever over Sandra en zijn beschrijving van de zielenroerselen van het hoofdpersonage: ‘met scherp oog volgt hij dit zielsproces en verwoordt het, dat het wordt tot een natuurnoodzakelijk gebeuren.’li

Plaatsbepaling

In de Nederlandse, Brabantse literatuur wordt Breedveld al snel vergeleken met Antoon Coolen waarbij de vergelijking negatief uitpakt voor Breedveld. Zo lezen we in een recensie in De Tijd: ‘Is Coolen een aristocraat onder vertellers, dan kan men Breedveld het best een middenstander noemen.’lii En in het Eindhovens Dagblad staat: Breedveld heeft zeker niet de pretentie de opvolger te zijn van Antoon Coolen.’liii De vergelijking met een andere katholieke literator doorstaat Breedveld volgens een andere recensent ook niet: ‘Ook in de romans van Jos Panhuysen treden altijd typisch Hollandse burgers op. Doch welke innerlijke dimensies weet Panhuysen aan zijn personen te geven. Breedveld typeert zijn figuren alleen aan de buitenkant. En dat doet hij nog op een flauwe manier.’liv Jos Panhuijsen zelf schrijft over een van Breedvelds boeken: ‘Benedikt Ivo’ is een katholiek boek en wat er over het geloof gezegd wordt is menselijk en juist, maar toch wordt het meer gezegd dan in leven getoond. Het zal vele lezers volkomen terecht stichten. Maar de opdracht van de romanschrijver is toch vooral het tonen, niet het doceren of leren.’lv

Nico Verhoeven schrijft over Hexspoor: ‘Walter Breedveld, geschoold aan de vroege Antoon Coolen, aan Herman de Man, en in ‘’Hexspoor’’ ook aan katholieke buitenlanders als Bernanos en Graham Greene, heeft Brabant een volksroman gegeven, welke Brabant waard en waardig is.lvi

Volgens een Maasbode-journalist kan Breedveld zich niet helemaal meten met de internationale competitie. Deze stelt dat het werk van Breedveld ‘…de visuele expressiekracht mist van Graham Greene, dat hij noch het geraffineerde proza van Evelyn Waugh, noch het brandend vuur van een Bernanos bezit. Maar welke Nederlandse auteur heeft die eigenschappen wel?’’lvii‘ Ook een vergelijking met een andere literaire grootheid ziet een recensent van K.J. niet zitten: ‘Het is ons inziens onjuist om, wat al wel gebeurd is, Breedveld en Mauriac in een adem te noemen.’lviii

De literator Gabriel Smit, schrijft over Hexspoor.:‘Zijn roman ‘’Hexspoor’’ is de eerste katholieke Nederlandse roman, die naast de boeken en imitaties van Greene, Mauriac en Bernanos een verhaal met een eigentijdse problematiek op een eigen, Nederlandse wijze heeft uitgewerkt.’lix Hij stak ook boven de andere streekromanauteurs uit. Zo stelde een recensent in de Nieuwe Tilburgse Courant:

‘Hij bereikte ‘een breedte en diepte als geen schrijver van streekromans verder in ons land.’lx

Brabantse cultuur, anno 1960

In 1959 nam Breedveld, zoals al opgemerkt, ontslag bij V&D. Hij moest voortaan geheel van zijn pen leven. Hij startte met het schrijven van vele artikelen. In een artikelenreeks in De Gelderlander beschreef hij tal van belangwekkende figuren uit de Brabantse cultuur in de jaren 1959-1960.

Zo sprak hij in een bijdrage van 1 september 1959 over

‘het genie Anton van Duinkerken’lxi Hij typeerde diens gedichten als volgt: ‘gevoelig, warm, menselijk, duidelijk, scherpzinnig en vooral poëtisch met een romantisch vertellende inslag, hetgeen uiteraard het meest blijkt uit zijn balladen’ lxii Hij stelde verder: ‘Zijn geest flonkert in zijn levende en polemische geschriften’lxiii Breedveld noemde van Duinkerken ‘een der grootste -misschien de belangrijkste- katholieke emancipators van de twintigste eeuw.’lxiv

In een artikel van 22 maart 1960 ging Breedveld in op de Brabantse dichter Frans Babylon. ‘Hij roept de herinnering op aan de Franse bohemien-dichter Paul Verlaine met wie hij behalve het dichterschap alleen gemeen heeft de lust tot zwerven en tot drinken. Doch het Brabantse bier is anders dan Franse cognac of absinth. Het dwalen in de nacht door de gemoedelijk dommelende stad Eindhoven, slechts enkele kilometers van zijn rustig woonoord vandaan is een andere bezigheid dan de nachten in het dynamische Parijs. Brabant kent weinig bohemiens. Frans Babylon, die pretendeert er een te zijn, is het meer omdat hij het per se wil zijn dan dat hij het van nature is.’lxv

Breedveld schreef ook over de nu vergeten auteur Willem Capel. De titel van het artikel is: ‘Willem Capel schrijft alleen voor eenvoudige mensen’ Breedveld stelde: ‘De Eindhovense auteur Willem Capel is een intelligente man, die het leven door en door kent, ook de allermodernste filosofische stelsels. ‘’Maar ik heb mij tot taak gesteld’’, zegt hij ‘om volksboeken te schrijven’’ De eenvoudige man, die ’s avonds graag lezen wil en de huismoeder, die vermoeid van een lange werkdag zich nog een poos wil verstrooien voor ze gaat slapen willen niet geconfronteerd worden met Sartre en andere existentialisten. Zij willen zichzelf terugzien in hun lectuur, hun eigen leven, de eigen omgeving, geïdealiseerd dat mag gerust, maar ze willen rustig en niet gekweld door niet- of half begrepen dingen, inslapen om krachten op te doen voor weer een nieuwe werkdag. Zo zijn er honderdduizenden.’ lxvi Het lijkt erop dat Breedveld zich zelf herkende in dit en sommige van zijn andere portretten. Hierop heeft ook de journalist Jef van Kempen gewezen.lxvii Feit is in ieder geval dat Breedveld in de pers ook wel werd omschreven als een schrijver voor ‘eenvoudige mensen.’lxviii

Op 7 april 1960 schreef Breedveld over de neerlandicus Gerard Knuvelder en de mens in de moderne roman. Knuvelder was volgens Breedveld ‘een kalme doch zeldzaam militante man, vol droge humor’lxix Knuvelder noemde de katholieke literator Jos Panhuijsen ‘de antipode van Hermans en Mulisch’lxx Hij stelde:‘De verhouding God-mens, die bij Hermans en Mulisch vrijwel niet ter sprake komt, vormt bij Panhuijsen de kern van zijn visie op de mens, hoe deze is ingekapseld in het grote mysterie dat leven heet.’lxxi

In De Gelderlander van 8 augustus 1959 berichtte Breedveld over ‘De beoefening van de dichtkunst in Brabant’ Hij ging in op de Brabantse literator Harry Kapteijns. Deze vond dat er ‘weinig eigentijds talent [is] in Brabant. De belangrijkste reden zal ongetwijfeld te vinden zijn in de gemoedelijkheid en traagheid van de Brabantse aard.’lxxii Wel belangrijk vond Breedveld de dichteres Harriet Laurey. Laurey woonde weliswaar in Haarlem, maar ‘als wij haar een Brabantse dichteres noemen dan komt daar geen kruimel chauvinisme bij te pas.’lxxiii Breedveld stelde het volgende:

‘Het huidige Brabant is niet rijk aan dichters van betekenis, nieuwe geluiden klinken bijna niet. Ook Harriet Laurey behoort niet tot de modernen; het nieuwe woord trekt haar niet, het stoot haar zelfs af. ‘’Als ik van de moderne poëzie iets begrijp’’, zegt zij. ‘’Dan is het dat ik het zie als een verminkt gezicht van deze tijd’’lxxiv

Breedveld schreef in zijn artikelenreeks ook over zijn voorbeeld, Antoon Coolen. Hij kwam tot niet helemaal gelukte mooischrijverij: ‘De bomen zingen in het proza van Coolen, de murmelende beek zingt, de zon zingt als ze ’s morgens in het oosten begint haar glanzen uit de schijnen over het mager peelland, zij zingt als ze ’s avonds bloedrood in het westen ondergaat. Het landschap neemt in zijn boeken een heel aparte plaats in. Het is geheel geïntegreerd in het verhaal, geen decor waar de lotgevallen van de sujetten zich tegen afspelen. Het landschap is zelf sujet en wel het voornaamste. Het is ondenkbaar de mensen uit de boeken van Coolen over te plaatsen naar een andere streek van het land om daar hun lotgeval opnieuw te vertellen.’lxxv

Breedveld had het meest te melden over de literatuur. Hij ging in zijn artikelenreeks echter ook in op andere cultuuruitingen. Zo besprak hij Hein Jordans die in 1950 werd benoemd tot dirigent van het Brabants Orkest. Jordans zegt dat het moeilijk is om in een Brabant een goed orkest samen te stellen: ‘Er is een nijpend tekort aan goede muzikanten’lxxvi

Op 17 augustus 1959 schreef Breedveld een artikel met de titel ‘Het Zuidelijk toneel heeft te weinig binding met het zuiden zelf’ Hij stelde: ‘In Brabant en in het algemeen in Zuid-Nederland was de aanpak van een eigen toneelgezelschap geen sinecure. Men was er volledig gebonden aan leiders en acteurs uit andere provincies, hoofdzakelijk uit het Westen van het land.’lxxvii In De Gelderlander van 30 december 1960 berichtte Breedveld over de in Oisterwijk geboren ‘Kees van Iersel en avantgarde toneel’ Hij stelde dat bij de absurdistische toneelschrijver Inonesco de‘mens een ziek dier’ is, Breedveld is het hier niet mee eens: ‘De mens is niet een verziekt dier, eerder lijkt het ons toe dat deze wijze van denken over de mens van deze tijd, verziekt is. Wij geloven dat de tijd van het aldoor aanklagen, het altijd wijzen op wantoestanden echt voorbij is of tenminste snel terugloopt. Men kan de komende tijd rustig optimistisch tegemoet zien als men er maar voor zorgt de menselijke beperktheid in haar natuurlijke feitelijkheid te blijven zien.’lxxviii Breedvelds optmistische levensvisie blijkt hier weer.

Op 28 november 1960, ging hij in op de theaterman Wim Bary. Hij kwam in dit artikel tot een beschrijving van de typisch Tilburgse cultuur:

‘Tilburg is een typische stad, in een bepaald opzicht misschien de meest Brabantse stad met een sterke gehechtheid aan tradities en tegelijk is Tilburg een stad, die meer dan Den Bosch en ook meer dan Breda, een zuidelijke inslag heeft. Dat is te merken aan de kleding en vooral aan de wijze waarop men zich amuseert. De opera en operette meestal amateuristisch gegeven, vielen hier altijd in de smaak, zangverenigingen en toneelgezelschappen, waaronder vele van uitstekend gehalte, gaven kleur aan het leven.’lxxix

Op 29 maart 1960 beschreef Breedveld de fotograaf Martien Coppens. Hij behandelde de menselijke grootsheid van het werk van Coppens. Het is ‘moeilijk om een fotograaf-kunstenaar te onderscheiden van een bekwaam ambachtelijk collega: men kan niet onderscheiden als bij een kunstschilder en een huisschilder-decorateur. Het onderscheid ligt niet alleen in het artistiek en technisch kunnen, het ligt in de gehele mens.’lxxx

Breedveld ging ook in op de ‘prachtige bronzen beelden’ van beeldhouwer Hein Koreman Hij kwam in zijn bespreking van Koreman tot een beschouwing van diverse uitingen van moderne kunst: ‘Kubisme, futurisme en dadaïsme waren niet anders dan kreten van verzet tegen de onduldbaar voortschrijdende verburgerlijking en vervlakking, ze waren een geroep om inzicht en bevrijding. Die kreten, hoe zinloos lijkend soms en mateloos irritant, hebben iets losgeslagen, dat men begrip voor het nog onbegrepene zou kunnen noemen.’lxxxi

Breedveld behandelde naast Koreman ook de beeldhouwer Theo Reusing: ‘Bij Reusing vindt men geen epos op de hardstenen figuur, geen verhaal waar men over kan denken en dromen; het zijn de boeiende maar zo weinig verstaanbare lijnen van onze tijd. De meta-fysiek van de kunstenaar is er zeker in aanwezig en deze is naar ons gevoelen van een grote duldzaamheid en van een diepe vreugde om het in deze tijd te mogen leven.’lxxxii

Breedveld besteedde verder aandacht aan een aantal schilders. Een van hen was Rien van den Brink. Deze was ‘zonder twijfel een der belangrijkste schilderkundige pioniers van deze tijd.’lxxxiii Over een schildering van een circusmeisje schreef Breedveld: ‘in haar wezen is de spanning van het circusleven prachtig weergegeven; de schijnwereld van het klatergoud, de melancholie, de berusting en iets theatraals dat vele circusmensen in hun wezen verankerd hebben.’lxxxiv Van den Brink was volgens Breedveld een veel gevraagd kunstenaar: ‘Over opdrachten heeft hij niet te klagen, in heel Brabant en ook daarbuiten zijn glasramen en muurschilderingen te vinden in kerken, kloosters, scholen, bedrijven en bij particulieren.’lxxxv

Ook de in Den Bosch geboren schilder Ton Frenken werd besproken: ‘De doeken van Ton Frenken, veelal composities met scherp contrasterende kleuren, veelal rood en zwart, die hij in zware partijen op het linnen aanbrengt, waardoor ook de reliëfwerking van de opgestapelde verf meespeelt in het spel van licht en kleur, vertellen niets; op geen enkele wijze roepen zij een verhaal op bij de toeschouwer.lxxxvi Dat laatste zinde de geboren verteller Breedveld duidelijk niet.

In De Gelderlander van 15 juni 1960 stond het artikel ‘Joop Birker. Talent rijpte sneller dan de mens’ Breedveld had het volgende te melden over deze Brabantse schilder: ‘Men heeft zijn wijze van werken wel eens revolutionair genoemd, een uitdrukking die wij graag zouden vervangen door chaotisch. Het lijkt of hij het vermogen in zijn vingers heeft om de chaos van onze tijd schilderkundig te benaderen in een zeer rumoerig handschrift dat de mensen toch niet aantast in hun menselijke waarde, in tegendeel hij geeft ze geheel en al, fysionomisch en psychisch.’lxxxvii.’

Over de schilder Theo Swagemakers schreef Breedveld het volgende:‘Zijn stillevens, doch vooral zijn landschappen en zijn nieuwe portretten ademen de geest van deze tijd in hun merkwaardig dualisme van openheid en gecompliceerdheid.’lxxxviii

Breedveld besprak ook twee Brabantse architecten, te weten Jos Bedaux en Jan Strik. Over Bedaux stelde hij:‘De eerste tijd was Bedaux nog sterk gebonden aan de dingen van die dagen en aan zijn eigen aard. Een romantische Bourgondiër voor wie romantiek nog wezenlijke betekenis had. Doch deze trek van zijn wezen is hem toch goed te pas gekomen, want hij was vanaf het begin een vorm gevende kunstenaar van professie. Het was dan ook een natuurlijk gevolg van zijn kunnen dat hij zich specialiseerde in het bouwen van landhuizen, veelal wit, romantisch in het groen van een mastbos of een park.’lxxxix Geheel anders is Strik. ‘Jan Strik is een experimenteel architect, tegelijk is hij een zeer voorzichtig man met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Voor alles streeft hij naar harmonie tussen exterieur en interieur, welke laatste factor sterk gebonden is aan eigentijdse sociale en psychologische eisen. Een volleerd bouwkundige en een groot modern kunstenaar in wiens werk men weinig of niets bespeurt van romantisme. Hij creëert een nieuwe lijn, en doet dat zo knap dat ieder bouwwerk dat onder zijn leiding ontstaat mag gelden als een exemplaar van schoonheid en doelmatigheid.’xc

Volkscultuur

Het oeuvre van Breedveld is volkskundig gezien interessant. Zijn beschrijvingen van het alledaagse en onalledaagse Brabantse leven, geven een beeld van Noord-Brabant in de twintigste eeuw, zoals bijvoorbeeld ook de boeken van Antoon Coolen dat doen. En zo zijn er meer auteurs van Brabantse volksboeken, men denke aan Herman Maas en Toon Kortooms.

Breedveld schreef in de Gelderlander ook over een volkskundige, te weten Jacques Sinnighe:‘Hij is een typisch voorbeeld van de allochtone Brabander, die in de loop der jaren volkomen met Brabant is vergroeid en toch niet-Brabantse eigenheden heeft behouden.’xci Sinnighe is een typische Brabander, want ‘Brabant heeft zijn hart, hij kent iedere stad, ieder dorp en elk gehucht. Met zijn bandrecorder gaat hij den boer op, zoekend naar volksverhalen die hij vaak vindt op onverwachte plaatsen; bij oude mannen en vrouwen en ook wel bij jonge mensen, die hun als het ware verankerde schroom van zich afschudden als zij mogen vertellen. Het is niet allemaal even goed, fantasten en duimzuigers zijn er overal, vooral de jongste volksverhalen, waarvan er dateren uit de laatste oorlog, zijn vaak het produkt van een fantasierijke geest.’xcii Breedveld gaf ook nog een typering van de West- en Oost-Brabander: ‘…het verschil in geaardheid tussen het volk van West- en van Oost-Brabant. West-Brabant is agressiever, dynamischer. In hun volksverhalen komen veel meer moorden voor, verkrachtingen, afpersingen en andere ontsporingen dan in Oost-Brabant.’xciii

Religie

De katholieke godsdienst is zeer belangrijk in het oeuvre van Breedveld. Hij beschrijft vaak de verhouding van de hoofdfiguren ten opzichte van hun religie, bijvoorbeeld in het gemengd ontvangen boek Sandra.

In een artikel over Pieter van der Meer de Walcheren gaf Breedveld zijn visie op de religie: ‘De Huidige mens heeft een geheel ander inzicht omtrent de werking van Gods voorzienigheid dan in de goede oude tijd toen het providentiële teken overal werd waargenomen en men als het ware met wonderen leurde. Twee afschuwelijke wereldoorlogen hebben de mens geschokt tot in zijn diepste wezen. In godsdienstig opzicht is een der gevolgen ervan geweest dat velen hun geloof in God hebben verloren als liefdevolle Vader, de oneindig barmhartige God, voor anderen daarentegen heeft het de uitkomst gebracht van een beter begrip omtrent de menselijke beperktheid en haar volkomen afhankelijkheid aan een goddelijke macht. Het simpele geloof dat zelf zo’n beetje de boel beredderde en god meende te kunnen inschakelen als de zaken in een of ander opzicht dreigden mis te lopen, is geworden tot een aangrijpend geloof in de Schepper van hemel en aarde wiens macht en werkzaamheid met geen mensenmaat te meten is.’xciv

Conclusie

Breedveld schreef in algemene zin het volgende over het schrijverschap: ‘De prozaïst, de verteller van verhalen en romans, betrekt het leven in zijn werk in al haar aspecten; de humor, de apartheid van het individu, de kleine mens en het grote sterke karakter, de haat en de liefde, de gebondenheid aan de natuur, de religieuze innigheid en de ongodsdienstigheid, de sociale structuur en vooral de psyche van de mens.’xcv

De boeken van Breedveld werden gemengd ontvangen; er was lof voor, zeker voor boeken als De avond van Rogier de Kortenaer en Hexspoor, maar er was ook veel kritiek. De psychische diepgang van de figuren zou te kort schieten. In zijn katholieke volksboeken betoonde Breedveld zich in ieder geval een goed verteller en hij besteedde hij veel aandacht aan de veelal Brabantse setting van zijn verhalen.

Breedveld is van belang voor de Brabantse cultuurhistorie. Hij was een veelschrijver. Zijn talloze geschriften geven een inkijkje in de Brabantse (volks)cultuur in de periode 1900-1960. Breedvelds artikelen in De Gelderlander in de jaren 1959-1960 tonen bovendien diverse aansprekende figuren uit het Brabantse culturele landschap van die dagen. Over de literaire kwaliteit van Breedvelds werk mogen de meningen verschillen, maar vast staat dat zijn oeuvre veel aspecten van de Brabantse cultuurgeschiedenis van de vorige eeuw toont.

Eindnoten

i M. ter Braak, Het natuurtalent in onze beschaving’ Het vaderland, 12 februari 1939,

ii K. Spierings, ‘Roman die speelt in Den Bosch en Vlijmen maar veel verder reikt.’

Het huisgezin, 14 augustus 1953.

iii A.P.J. vd B., ‘Sandra, een roman van Walter Breedveld.’Nieuwsblad van het Zuiden, 21 augustus 1954

iv J. Greshoff, Het vaderland, 26 oktober 1957

v K.F. ’Benedikt Ivo’’, nieuwe roman van Walter Breedveld’, De Tijd, 30 november 1957.

vi Idem

vii K. Spierings, ‘Roman die speelt in…’. Spierings noemt Breedvelds vader een ‘oer-volksverteller’.

viii J. van Kempen, ‘Walter Breedveld & de taal van de lezer’, http://kempis.nl/mag/category/fictionandnonfiction/biograhphy/breedveld, laatst geraadpleegd op 20 november 2009.

ix

x Idem.

xi Idem.

xii Anton Deering ‘Heinrich Apfel werd Johan Appel. Nieuwe roman van Walter Breedveld’ in Algemeen Dagblad 27 mei 1961

xiii W. Breedveld, De Kieviten, (Den Haag zj) 51.

xiv Idem, 58.

xv Breedveld, ‘De heks van Bokhoven’, getypt document stadsarchief Den Bosch, inv. 347.

xvi De Kieviten, 40.

xvii Idem, 165.

xviii Idem, 16.

xix Idem, 39.

xx J. van Kempen, ‘Walter Breedveld & de taal van de lezer’, http://kempis.nl/mag/category/fictionandnonfiction/biography/breedveld.

xxi A.B.‘Arbeidt in schoonheid. De avond van Rogier de Kortenaer. Nieuw werk van Walter Breedveld’ De Volkskrant 12 november 1938.

xxii Idem.

xxiii Geciteerd door Ter Braak, ‘Het natuurtalent.’ Zie ook: M. van der Heijden, Brabantse letteren. Letterkunde als spiegel van culturele emancipatie in Noord-Brabant 1796- +/1 1970 (Tilburg 2006) 81.

xxiv Ter Braak, ‘Het natuurtalent’

xxv L. Boekraad , 14 dagen, februari 1939

xxvi Idem,

xxvii KRO-radio, zondag 11 januari 1948, rubriek In ’t Boeckhuys. Piet Oomes over tweede druk van De avond van Rogier de Kortenaer

xxviii Idem.

xxix Idem.

xxx Idem.

xxxi Zo stelde Bas van Triborgh in zijn artikel ‘Een mens en marionetten. Een nieuw boek van Walter Breedveld’in het Volksweekblad van 17 november 1956 dat De avond van Rogier de Kortenaer nooit [is] overtroffen, zelfs niet meer geëvenaard.’

xxxii N. Verhoeven,‘Twee romans van Walter Breedveld’, ongespecificeerd krantenknipsel Stadsarchief Den Bosch, inv. 347.

xxxiii Idem.

xxxiv Idem.

xxxv B. van Triborgh, ‘Een mens en marionetten’

xxxvi Piet Oomes bespreekt Hexspoor, KRO radio, zondag 21 juni 1953, In ’t Boeckhuys.

xxxvii Idem.

xxxviii Idem.

xxxix C., ‘Benedikt Ivo, de tweeslachtige’, Volksweekblad 1-3-1958.

xl A. Deering ‘Heinrich Apfel werd Johan Appel. Nieuwe roman van Walter Breedveld’ in het Algemeen Dagblad 27 mei 1961

xli Idem.

xlii P. Haimon, ‘Brabants schrijver maakt opgang in ’t buitenland,’ Dagblad voor Noord Limburg, 6 augustus 1960.

xliii ?, ‘’Sandra’’, ‘Nieuwe katholieke roman van Walter Breedveld.’Nieuwe Tilburgse Courant, 11 augustus 1954.

xliv S, ‘De familie Swagermans. Een slechte beurt van Walter Breedveld.’Weekblad de rotonde, 19 augustus 1961.

xlv ?, ‘Walter Breedveld. Het gouden kruis.’ Eindhovens Dagblad, 30 juli 1949.

xlvi A., ‘Het stille eiland’, in: Beatrijs, 21 september 1957.

xlvii J. Greshoff, ‘Wat is letterkunde en wat niet. Het stille eiland. Roman van Walter Breedveld’, Het vaderland, 26 oktober 1957.

xlviii Idem.

xlix W. van de Velden, ‘Het stille eiland. Roman van Walter Breedveld, De Stem, 27 juli 1957..

l, ?, ‘Sandra, Nieuwe roman van Walter Breedveld.’ De Tijd 1 oktober 1954

li K. Spierings, ‘Sandra’ Het huisgezin, 14 augustus 1954.

lii K.F., ‘Benedikt Ivo, nieuwe roman van Walter Breedveld’, De Tijd, 30 november 1957.

liii ?, ‘Walter Breedveld. Het gouden kruis’, Eindhovens Dagblad, 30 juli 1949.

liv K.F., ‘Benedikt Ivo’

lv J. Panhuijsen, ‘Een fabrikantenzoon vindt de fabriek’, Binnenhof, 16 november 1957

lvi N. Verhoeven, ‘Twee romans’

lvii P. ‘Een Nederlandse katholieke roman’, De Maasbode, 2 oktober 1954

lviii ?, K.J. 30 oktober 54,

lix G. Smit, ‘Breedveld: productief schrijver en uitmuntend verteller.’ De Volkskrant 31-7-1954.

lx ?, ‘’Sandra’’, ‘Nieuwe katholieke roman van Walter Breedveld.’Nieuwe Tilburgse Courant, 11 augustus 1954.

lxi W. Breedveld, ‘Anton van Duinkerken’De Gelderlander, 1 september 1959

lxii Idem.

lxiii Idem.

lxiv Idem

lxv W. Breedveld, ‘Frans Babylon. Bohemien onder Brabantse dichters’, De Gelderlander van 22 maart 1960.

lxvi W. Breedveld, ‘Willem Capel schrijft alleen voor eenvoudige mensen.’De Gelderlander van 6 mei 1960.

lxvii J. van Kempen, ‘Walter Breedveld over Antoon Coolen’, http://kempis.nl/mag/category/fictionandnonfiction/biography/breedveld, laatst geraadpleegd op 20 november 2009

lxviii Zo wordt Breedvelds boek Het stille eiland in het Nieuwsblad van het Zuiden op 12 augustus 1957. omschreven als ‘Goede ontspanningslectuur van eenvoudig gehalte’ In de zelfde krant wordt op 7 september 1961 De familie Swagerman omschreven als ‘Een dramatisch verhaal voor eenvoudige lezers.’

lxix W. Breedveld, ‘Gerard Knuvelder: de mens in de moderne roman, De Gelderlander 7 april 1960.

lxx Idem

lxxi Idem

lxxii Idem, ‘De beoefening van de dichtkunst in Brabant, De Gelderlander van 8 augustus 1959.

lxxiii Idem, ‘Harriet Laurey. Huiverig voor eigen talent’ De Gelderlander 20 mei 1960

lxxiv Idem.

lxxv Idem, ‘Antoon Coolen’, De Gelderlander 11 juli 1959

lxxvi Idem, ‘Hein Jordans. Ik haal musici weg, waar ze te vinden zijn’, De Gelderlander 2 mei 1959

lxxvii Idem, ‘Het zuidelijk toneel heeft te weinig binding met het zuiden zelf’, 17 augustus 1959.

lxxviii Idem, ‘Kees van Iers

el en avantgarde toneel’, De Gelderlander, 30 december 1960.

lxxix Idem, ‘De grote sprong van Wim Bary’, De Gelderlander. 28 november 1960.

lxxx Idem, ‘Martien Coppens. Talent los van conventie’ De Gelderlander, 29 maart 1960.

lxxxi Idem, ‘De kunst van het beeld. Over Hein Koreman’, De Gelderlander, 30 mei 1959

lxxxii Idem, ‘Onderscheid is groot tussen kunstsmid en smedende beeldhouwer’, De Gelderlander 9 september 1960.

lxxxiii Idem, ‘Rien van den Brink: experimenten in eigen tijd’, De Gelderlander, 3 mei 1960.

lxxxiv Idem

lxxxv Idem.

lxxxvi Idem, ‘Ton Frenken koos de zuivere abstractie in de schilderkunst, De Gelderlander 7 september 1960.

lxxxvii Idem, ‘Joop Birker. Talent rijpte sneller dan de mens’, De Gelderlander van 15 juni 1960

lxxxviii Idem, ‘Theo Swagemakers. Weinig moeite met de omschakeling’, De Gelderlander, 4 juni 1960.

lxxxix Idem, ‘Doeltreffendheid eerste vereiste in bouwkunst. Jos Bedaux een modern Brabants bouwmeester.’ De Gelderlander, 24 oktober 1960

xc Idem, ‘Jan Strik: kunstenaar en modern architect’, in: De Gelderlander, 21 oktober 1960.

xci Idem, ‘Met een tape-recorder ‘’den boer op’’. Belangwekkend werk van een Limburgse Brabander’ De Gelderlander 1 december 1959 ‘

xcii Idem.

xciii Idem.

xciv W. Breedveld, ‘Dom Pieter van der Meer. Een leven vol liefde en begrip.’ De Gelderlander 24 augustus 1959

xcv W. Breedveld, ‘Antoon Coolen’, De Gelderlander 11 juli 1959.

Tag Cloud
bottom of page