Gedichten van Joris Lenstra
Een ansichtkaart uit Parijs
Soms geeft het leven je zomaar een cadeautje
De dakpannen zien er oogstrelend koud uit
De zon blijft elke dag een stukje verder weg
en ik duw al tandenpoetsend een tandenknarsend raampje open
aan de Rue du Rudolf Steiner Dit hostel was niet mijn keus
Aan de overkant op het balkon
leunt een vrouw rokend voorover
Ze draagt een negligé
Begrijpelijk
Achter haar op het bed een tevreden lichaam
Naast mijn kop in grote blauwe neonletters van boven naar beneden
H
O
S
*
E
L
Gisternacht viel het schijnsel teder
achter een rood geruit gehaakt gordijntje langs
op het hoofd van deze bruinharige reiziger
slapend in een door mezelf opgemaakt bed
Ik ben met mijn vrienden hierheen gekomen
om de groten te eren
Achter de ramen van een boulevardcafé bediscussiëren we de antroposofie en het avant-gardisme
We kunnen de drankjes niet betalen en worden weggestuurd
Met de kraag omhoog
beklimmen we de heuvel aangemoedigd door politiesirenes
Niemand spreekt de taal die wij spreken
In dit steen omgeven oord ligt elke historie die we kennen
stevig begraven
Een van ons zet zich als een tweede Jezus
tegen de muur van de Commune aan
Vurig hopend dat iemand hem komt neerschieten
Maar ook nu zwijgt de geschiedenis als een zwarte kat
Bij de top aangekomen
zien we een gezellig te vroeg opgestaan volkscafé
Misschien is de drank hier goedkoper
We duwen onszelf de massa in
Ik vraag naar de wc
Nee, dit moet een vergissing zijn
Moderne Melancholie
Boven op zijn flatgebouw
zingt een man met een gitaar
voor de rode zon, hoe die opkomt
en dat zijn lief, de maan, hem is weer ontkomen.
Hij hoort niet hoe een journaalstem
de kamer onder hem herhaaldelijk opvult.
De bank voor de tv is met lijken bezaaid.
Een dekens ligt er nonchalant bij.
Hij hoort niet hoe in de badkamer een jongen & meisje
iets klaarspelen wat ook wel verraad wordt genoemd.
En waarom? waarvoor?
Hun gehijg met tussenpozen
sart een alleenstaande, oudere vrouw
tot een geroutineerd orgasme.
Onder haar ontwaakt een echtpaar
& begint aan hun zondagochtendritueel.
Ik zit op mijn eigen kleine kamer
& bedenk me hoezeer we allemaal hetzelfde willen;
de talen die we spreken, die niemand verstaan
waarin we constant onderhandelen.
Ik hoor hoe de zanger
zingt van verlangen & gemis
twee kanten van hetzelfde verhaal.
En nou breekt ook nog zijn snaar.
Ik zie hoe het zonlicht
ons aan elkaar breidt
en stel me hoe de trappen naar onze kamers
ons allemaal met elkaar verbinden.
Ik ga zitten op de bank bij het raam
de zon op mijn knie.
Hij komt hier graag.
Ik aai hem troostend over zijn bolletje.
Spaarlampen
De kamer is leeggelopen als een ballon
na een feestje, nadat zij is weggegaan.
Ik loop de kamer door en klik de lampen aan.
Ze verklikken mij
maar ik wil de schemering verjagen.
Jij bent hard aan het werk nu
en denkt dat ik dat ook doe.
Ik ga weer liggen op het bed
kijk naar jouw portret.
Ik lieg te veel, ik weet het.
Maar ik kan niet anders.
Straks zal ik naar de markt gaan
en bloemen voor je kopen.
Het regent dus mijn kop zal drijfnat zijn
als ik terugkeer.
Eerst draai ik mij nog eenmaal om
en geniet als een luie lynx
van de sensaties in mijn lichaam.