Gedichten van Joris Lenstra
De kleine trein
Elke dag kijk ik vanachter mijn hoge raam toe
en zie hoe een kleine trein binnenkomt vanuit het zuiden.
In mijn verbeelding hoor ik hoe die zuchtend
de deuren zakken laat,
gezichten stappen eruit
bezorgd om hun eigen haast.
Misschien heeft een ervan jou pas nog gezien.
Het leven geeft je maar één kans,
zo moet het zijn,
en die moet je grijpen,
ondanks de pijn, de angst.
De trein gaat weer terug. Ik zie het gebeuren.
Zijn doordringende fluit weerklinkt waarna- ie
de deuren omhoogtrekt en wegschuift,
vaart maakt, sneller nu, opgejaagd, doelgericht, terug naar jou.
Weg van mij.
Wat was ik er graag bij geweest
NY in de jaren 40: de oorlog een overlopen krantenkop op straat,
stoeiend en pratend op weg naar een tent
in Harlem met merkloze drank om daar
als een witte neger te dansen en het jazzzweet te aanschouwen
totdat de donkere nacht omsloeg in de akelige, gele ochtend
en dan terug te snellen naar je souterrain
waar de baarmoedertypemachine staat om de wereld te laten weten
dat ze niet bang hoeft te zijn
omdat het allemaal geweldig is—
Parijs in de jaren 50, het Beathotel:
loopgravengangen tussen kakkerlakkerige éénbedkamers
waarin legendarische schimmen naar de muur staren
onwetend dat zwart-wit foto’s hier later een legendarisch verhaal van zouden maken;
peuken oprapend van de straat met ’n gat in je maag
en het vuilstof van de stad steeds dieper in je longen,
om een ander leven te vinden dan een nucleaire hel op aard
of de goedaardige onwetendheid van de belastingbetaler,
waarin elke handdruk verraad kan beloven—
Met achter de horizon Père Lachaisse,
een bedevaartsloos oord in de regen, totdat Morrisson er introk
en ’t opstandige leven er geregeld een jointje roken kwam—
Dat altijd zonnige park in de jaren 60:
elke dichter een microfoon, elke menigte politiebewaking,
op zoek naar de groove, zij die zwart of wit of geel,
je haren door de war, een joint in je mond, een boek open in je hand,
je moet je brein voeden, een indianenkleed gewikkeld om je heen,
je bent de volledige Amerikaan;
je hebt gelezen wat er werd geschreven op de muur,
wat je nu ook toegezongen wordt,
laten we allemaal rustig en mensen blijven,
dat is de enige manier om de planeet te redden—
je hebt amper je ouders verlaten
en draagt nu al het gewicht van de wereld op je schouders,
zittend op het gras van je voorouders.
Jong en ambitieus
Om jong en ambitieus maar zonder succes
te lopen door de straten van een stad,
dat hebben velen voor mij al gedaan
en zullen na mij velen overdoen.
Mijn vrienden neem ik mee bij de hand
pratend over ons voorschot op de roem,
totdat ze mij en deze straten opeens willen verlaten.
Ach wat, er keek toch niemand naar ze om.
Om ouder en eigenwijzer maar nog steeds fel van ambitie
te oscilleren door de twee kleine kamers die ik huur,
driftig stappend omdat ik wat bereiken kan
als de wereld maar luistert naar mij.
Mijn plannen schilder ik in al hun kleuren
uit op de gebarsten muren en het hoge plafond
omdat ik ze waar kan laten zijn
voor de prijs van mijn ziel.
Ik ben geen Bob Dylan, zingen kan ik niet.
Ik ben de man die is.
In de cirkel op de schaduwrijke muur
zie ik een zieke vlieg met waanzinnige ideeën.