top of page
Featured Review

Interview met Wim van Til: alle wegen leiden naar Rome en het PcN in Nijmegen

Hannie Rouweler

Je bent directeur van het Poëziecentrum Nederland nadat je jarenlang bezig bent geweest met het verzamelen van dichtbundels uit Nederland en Vlaanderen. Kun je iets vertellen over het ontstaan van het PcN, de lange weg die je hebt bewandeld. Hoeveel titels zijn er nu te vinden, waarvoor wordt PcN nog meer gebruikt dan uitsluitend deze verzameling, vanwege de vele programma’s.

In augustus 2000 verscheen een artikel in het Katholiek Nieuwsblad over mijn verzameling en mijn plannen voor een poëziecentrum. Op dat artikel kwamen veel reacties, gelukkig allemaal positief, zodat je dat moment het officieuze startpunt kunt noemen van wat nu het Poëziecentrum Nederland is.

Voor het zover kwam, waren er al zo’n 25 jaren aan verzamelen voorbijgegaan. Mijn eerste bundel (Voorbij de laatste stad, de bloemlezing van Paul Rodenko uit het werk van Gerrit Achterberg) kocht ik in 1971 met een boekenbon die ik gewonnen had bij het schoolschaaktoernooi van mijn middelbare school.

Al gauw kwamen daar meer bundels bij, ik hield de aanschaf bij in een klapper die ik nog steeds heb en af en toe raadpleeg als ik een interview met een dichter voorbereid. In mijn studieperiode breidde de verzameling zich uit, mede omdat ik regelmatig een weekje via een uitzendbureau ging werken.

Tijdens mijn studie aan de lerarenopleiding begonnen docenten en medestudenten mijn poëziekennis te waarderen, wat onder andere in 1980/1981 geleid heeft tot de productie van een poëzieprogramma voor leerlingen van groep 8 en brugklassers, dat uitgevoerd werd door 6 studenten in het kader van hun cursus Voorlezen. Vanaf 1983 werkte ik in het onderwijs, verdiende een redelijk salaris en kocht daar regelmatig nieuwe bundels van. De verzameling dijde flink uit en besloeg eind jaren ’90 drie muren van mijn tot kantoorruimte/bibliotheek ongebouwde garage in Geffen. Daar ontdekte Victor Vroomkoning de mogelijkheden van mijn verzameling voor de bloemlezing die hij met Jos Versteegen samenstelde, Een zucht van vluchtig eerbetoon – funeraire poëzie. Hij is de eerste professionele gebruiker van de verzameling; we schrijven dan 1993/1994. Na hem kwamen meer (onder)zoekers, journalisten en dichters gebruik maken van de bibliotheek.

Toen ik in 2000 een bedrijfspand betrok, ik was intussen gestart met eigen trainings- en opleidingsbureau, verhuisde mijn poëzieverzameling mee. Daarop volgde het artikel in het Katholiek Nieuwsblad, en zie: het Poëziecentrum Geffen was een feit. Na het eerste lustrum verhuisde het Poëziecentrum in 2005 naar Bredevoort Boekenstad waar het werd omgedoopt tot Poëziecentrum Nederland. De officiële opening werd in februari 2006 verricht door Gerrit Kouwenaar. De belangstelling voor en de consultatie van de collectie nam toe, we gingen activiteiten ontwikkelen, er kwam toeloop en er kwamen Vrienden van het Poëziecentrum Nederland. Uiteindelijk is het PcN bijna 10 jaar in Bredevoort gebleven.

In juni 2014 verhuisde het naar Nijmegen, waar het nu achter in de centrale bibliotheek gevestigd is. De collectie telt nu ongeveer 20.000 bundels, tal van secundaire werken, 1.500 bloemlezingen, zo’n 50 meter aan literaire tijdschriften en een knipselarchief over ongeveer 2.000 dichters.

Naast de documentatiefunctie kent het PcN tal van activiteiten om poëzie onder de aandacht te brengen van een zo breed mogelijk publiek; er is elke zaterdag wel iets te doen!

Op de eerste plaats ben je dichter. Een logische vraag is daarom: hoe is dit voor jou begonnen? Waar woonde je toen en kon je je eerste gedichten nog ergens publiceren, in een schoolblad?

Zoals bij zovelen begon ik in mijn pubertijd gedichten te schrijven, de eerste gedichten waren, ook niet bijzonder, voor mijn eerste liefde. Ik woonde toen in Aalten, waar ook mijn middelbare school stond. Ik heb wel een paar gedichten in de schoolkrant gezet (onder pseudoniem), maar verder hield ik het geheim. Pas tijdens mijn studie in Utrecht werd ik opener over mijn gedichten, ik ontmoette anderen die ook schreven en dat leidde ertoe dat ik in 1975 enkele gedichten opstuurde naar Ad den Besten, die ik bewonderde om zijn besprekingen in Wending, waarin hij het afgelopen jaar “besprak”. Ik las die in de schoolbibliotheek. Hij reageerde welwillend mild positief en stimuleerde mij om verder te gaan. Een studiegenoot gaf een tijdschrift uit (Zintuig, heette het) en daarin publiceerde ik gedichten. Daarna werkte ik mee aan Windscherm, een tijdschrift dat in de regio Gouda werd gemaakt en al gauw toonaangevend werd (maar te kort heeft bestaan), en aan Naar Morgen, tijdschrift van debutantenuitgeverij Opwenteling in Eindhoven. Bij die uitgeverij verschenen ook mijn eerste bundels.

Ook als criticus heb je heel wat op je naam staan. Over verschillende dichters schreef je artikelen in diverse tijdschriften. Wat waren de namen van deze tijdschriften, die intussen niet meer bestaan, en waar publiceer je nu je recensies?

Eind jaren ’70 raakte ik meer en meer betrokken bij Opwenteling, ik werd uiteindelijk voorzitter en door die rol plots ook vertegenwoordiger van de “amateurliteratuur” in Brabant. Vanuit die positie kwam ik in contact met stichting Lift in Amsterdam die de ambitie ontwikkelde om een landelijk belangeninstituut te worden. Voor zijn tijdschrift, dat ook Lift heette, besprak ik nieuwe (debuut)bundels. Onder andere ook Regendruppels op het water, jouw debuut dat destijds door Uitgeverij De Beuk werd uitgegeven.

Door mijn activiteiten in het tweede circuit, zoals stichting Lift de amateurliteratuur noemde, werd ik benoemd in de Raad voor de Kunst, waar ik 7 jaar lang deskundige voor de amateurletteren was. Na de reorganisatie tot Raad voor Cultuur werd die aparte zetel opgeheven en viel ook het tweede circuit, de amateurletteren onder de afdeling Letteren. Stichting Lift is inderdaad de landelijke koepel geworden voor de (amateur)letteren en ik heb nog enkele jaren de recensierubriek verzorgd.

Momenteel schrijf ik 500 woordenbesprekingen voor het verenigingsblad van de Vlaamse Letterkundigen, De Auteur, en vul ik de gesproken recensierubriek Lunchpauze poëzie *), elke 3de zaterdag in het Poëziecentrum Nederland.

Als kenner en verwoed verzamelaar zul je veel kennis bezitten van de Nederlandse poëzie. Je zult een boei en tegelijk vraagbaak zijn. Welke dichters lees je graag en wat vind je van de huidige ontwikkelingen?

In 1973 deed ik eindexamen vwo, voor Nederlands was ik een van de deelnemers aan de experimentele B2-stelopdracht, een alternatief voor het traditionele opstel dat toen nog onderdeel was van het schriftelijk examen. Ik had vanaf klas 5 een dossier opgebouwd over (de poëzie van) Lucebert. Hij was toen mijn absolute favoriete dichter. Dat veranderde eigenlijk al tijdens mijn laatste schoolfase, doordat ik via hem ook de persoon van Gerrit Kouwenaar en diens gedichten leerde kennen. Sindsdien hebben die twee stuivertje gewisseld. Ze voeren overigens een veld aan waarin veel dichters een plek hebben. De Nederlandse poëzie is van hoge kwaliteit, er zijn zoveel goede dichters en er wordt zoveel goeds gepubliceerd, dat is echt ongekend. Het is een lust om al die poëzie bijeen te zien en te zien groeien!

Als ik het poëzieveld overzie, merk ik dat “de Nederlandse dichter” nog op zoek is naar een nieuwe manier van uiting, er is de afgelopen jaren veel geëxperimenteerd, nieuwe verwerkingsvormen geprobeerd, zoals het stiftgedicht, slampoetry, collagetechnieken, flarf. Het lijken mij allemaal zijwegen die tijdelijk interessant zijn, maar uiteindelijk uitmonden in een nieuw geluid. Er is een aantal dichters dat de verschillende culturele herkomsten verenigt in hun poëzie, ook dat is een zoektocht. Het is wel interessant om die ontwikkelingen te volgen, er blijven nieuwe talenten opstaan, geweldig!

Heb je nog andere bezigheden? Ben je werkzaam in het onderwijs?

Tja, dat zal wel moeten. Een poëziecentrum kost natuurlijk veel geld; gelukkig hoef ik dat niet te betalen, want er zijn inmiddels veel trouwe Vrienden van het Poëziecentrum Nederland (ook vriend worden? Ga naar de website!) en er zijn af en toe projectsubsidies. Maar toch, de bundels komen nog steeds niet zomaar als recensie- of presentexemplaar naar het PcN, dus sta ik regelmatig aan een kassa bij een boekhandel of een antiquariaat.

En dus werk ik nog in het onderwijs, fulltime docent Nederlands. Helaas merk ik ook op dat terrein, dat de aandacht voor literatuur en de waardering ervan onder druk staat, zich zelfs in een negatieve spiraal lijkt te begeven. Daar zou een poëziecentrum wellicht ook een positieve rol in kunnen spelen, al is dat geen sinecure voor een 100%-vrijwilligersorganisatie.

Tot slot: wat zijn je toekomstplannen?

Op de korte termijn met alle vrijwilligers het PcN open en overeind houden, en wat mijn eigen werk betreft, werken aan een volgende bundel die komend jaar moet gaan verschijnen bij uitgeverij Kleinood & Grootzeer, die mijn latere werk heeft uitgegeven.

Op de middellange en lange termijn, genieten van de collectie in het PcN en van de activiteiten die daar worden georganiseerd. Ik hoop dat toch wel tot mijn 100ste vol te houden.

Publicaties

  • Dichtmaken open, uitgeverij Opwenteling (Eindhoven, 1981)

  • Waar hij geweest is, uitgeverij Opwenteling (Eindhoven, 1986)

  • De vrouw van Toulmond, uitgeverij Innocenti (Utrecht, 1991)

  • Sleutelhouder (1979-1999), poëzie-uitgeverij WEL (Bergen op Zoom, 2000)

  • Aaltense zangen, Kleinood & Grootzeer (Bergen op Zoom, 2000)

  • Zeventien reigers (leporello), Kleinood & Grootzeer (Bergen op Zoom, 2000)

  • De reestap over het leenveld, Kleinood & Grootzeer (Bergen op Zoom, 2003)

  • In G, Triona Pers (Houwerzijl, 2005)

  • Omwegen, Kleinood & Grootzeer (Bergen op Zoom, 2010)

Tag Cloud
bottom of page